Het is april 2005 en Geert Wilders doet aangifte van bedreiging met de dood. Deze keer niet vanwege kogelbrieven, reaguurders of rappers, maar vanwege een kunstwerk. Beeldend kunstenaar Jonas Staal haalt het nieuws – en de rechtszaal – met zijn ‘bermmonument’: witte rozen, knuffels, waxinelichtjes en een foto van de politicus zelf. Tien jaar later roept hij opnieuw kritiek op, dit keer omdat hij met zijn New World Summit een podium biedt aan politieke bewegingen met vuile handen, zoals de MNLA, de separatistische Toeareg van Azawad in het noorden van Mali. Jonas Staals werk is steeds provocerend, politiek en speelt zich af in de spotlights.
Dat geldt niet voor het werk van beeldend kunstenaar en ontwerper Matthijs de Bruijne. Hij koos ervoor zijn werk onder meer in dienst te stellen van de Vakbond van Schoonmakers. Daarnaast richtte hij het Afvalmuseum op, een (online) tentoonstelling van spullen die in treinstellen gevonden zijn. Het bevat nieuwe babyschoentjes, medicijnen, een roeispaan, een dildo en nog veel meer.
Deze objecten zijn gekoppeld aan verhalen van schoonmakers. De Bruijne verbindt zich voor langere tijd met organisaties en hun doelen. Hoe beoordeelt hij het engagement van Staal?
“Jonas Staal maakt bij uitstek utopische werken. Ik deel zijn visie dat de rol van kunst het scheppen van een nieuwe wereld is. Juist de verbeelding van een andere werkelijkheid maakt handelen mogelijk, want zonder beelden wordt verandering letterlijk onvoorstelbaar. Staals bijdrage is uniek, want zeker in Nederland zijn er weinig groepen die verbeelden waar we als land naartoe moeten.
Dat is op dit moment toch hét grote probleem van links. Net als Staal vind ik dat er een noodzaak is iets te veranderen, niet alleen binnen de beeldende kunst, maar vooral daarbuiten. En hij is natuurlijk een zeer goede organisator. Anders dan met zijn provocatieve ‘Geert Wilders werken’ richt hij zich nu op langere en grotere projecten, vaak vanuit de gevestigde kunstinstituten. Zijn meest interessante project op dit moment begeeft zich steeds meer buiten de kunstwereld. Dat is de New World Summit, een soort Verenigde Naties voor volken zonder staat. Denk aan de Koerdische PKK, de Azawad uit Mali of de Filipijnse communisten. Vaak zijn het onbekende volkeren of bewegingen, die geen vertegenwoordiging kennen op nationaal of internationaal niveau. Zij krijgen zo een stem.”
De kritiek is dat Staal groeperingen een podium biedt die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen, zonder dat aan de orde te stellen.
“Staal is niet uit op een genuanceerd debat. Hij is misschien minder provocatief dan een aantal jaar geleden, in andere opzichten is hij juist radicaler geworden. Hij is zichzelf steeds meer gaan zien als een kunstenaar met een politiek doel. Het woord ‘revolutie’ komt steeds vaker terug in zijn werk. Dat roept weerstand op.
Zijn doel is uitsluiting open te breken, democratisering dus. Hij hoeft zelf de doelen van die groepen niet te onderschrijven en het gaat hem ook niet om de rechtmatigheid van die doelen. Zelfs groepen die op de terreurlijst staan kunnen deelnemen. Ik denk dat zelfs IS welkom zou zijn. Maar die doen niet mee, want er zijn wel een aantal regels, zoals luisteren naar anderen en andere achtergronden en culturen respecteren. Ik vind het interessant dat hij zich met de New World Summit steeds meer buiten de kunstwereld begeeft, waardoor het veel directer aanspreekt dan wanneer het enkel een tentoonstelling in een museum zou zijn.”
Zet hij de verbeeldingskracht van kunst op die manier als breekijzer voor emancipatie in?
“Tot op zekere hoogte wel, ja. Het is wel belangrijk om te beseffen dat Staal van begin af aan duidelijk is geweest over de grenzen van het project. Tijdens de New World Summit in Brussel vroeg de blacklisted regering van West-Papoea of hij een meeting kon organiseren met de regering van Indonesië. Jonas gaf toen heel duidelijk aan dat zoiets niet mogelijk was.
De New World Summit is politiek, maar niet diplomatiek. Je wilt niet iets doen wat je onderdeel maakt van de macht. Integendeel, je wilt juist iets doen wat de macht compleet negeert. Change the world without taking power, zoals het boek van John Holloway heet. Dat is bij uitstek utopisch, want door zo’n New World Summit te organiseren laat je zien dat de huidige wereld maar één van de vele mogelijke werelden is, en niet per se de beste.”
Maar is dat niet te gemakkelijk? De twintigste eeuw heeft het gevaar van utopieën en grote verhalen wel heel duidelijk aan het licht gebracht.
“Ja, het machtsvraagstuk is door links na de Tweede Wereldoorlog natuurlijk heel erg onder kritiek gesteld. Maar kunnen we zonder vergezichten? Links heeft het sinds 1989 moeilijk met de idee van utopie. Het is moeilijk uit te leggen aan jongere mensen, maar er was en is misschien nog altijd iets vreemds aan de hand. Het Oostblok had iets met utopie, en hoewel links allang afstand had genomen van het communisme, was het toch alsof alle utopie onderuit werd gehaald toen de Muur viel.
En natuurlijk kun je Jonas Staals utopische denken bekritiseren, maar ik denk dat hij zelf heel bewust en oprecht bezig is. Hij zegt in feite: je bent altijd medeplichtig. Je hebt, en dat voel ik ook, een verantwoordelijkheid als kunstenaar omdat je onderdeel bent van de maatschappij. Dat is niet zo vanzelfsprekend in Nederland binnen de culturele sector.
Ondanks de verschillen tussen ons werken we allebei vanuit het bewustzijn dat kunst nooit in het luchtledige ontstaat, maar altijd binnen een bepaalde politieke context. We denken beiden dat je ook binnen het domein van de kunsten politiek kunt functioneren. De invulling die we daaraan geven verschilt wel. Hij werkt theoretischer, idealistischer. Ik werk meer in de praktijk.”
Hoe geef je zelf invulling aan je engagement als kunstenaar?
“Er is veel geëngageerde kunst, daarom heb ik het liever over ‘politieke kunst’. Ik gebruik graag het Spaanse compromiso politico. Daar zit de gedachte van de belofte – promiso – en zelfs van de overeenkomst in. Geëngageerde kunst is voor mij vaak te vrijblijvend, terwijl politiek dat juist niet is. Dat vergt trouw aan je doelen en de langdurige samenwerking met anderen. Ik ben opgeleid in de jaren negentig, toen de neoliberale gedachtegang de kunstwereld binnendrong. Je leerde dat zichtbaarheid en naamsbekendheid cruciaal zijn. Als kunstenaar ben je een soort bedrijf. Ook als je mislukt, is dat je eigen schuld.
Jonas Staal komt ook uit die wereld. Ik ben net iets ouder en heb de jaren tachtig nog meegemaakt. Ik kom uit de kraakbeweging en ben politiek gevormd tijdens een verblijf in Argentinië tijdens de crisisjaren van 2000 tot 2005. Waar Jonas Staal meer via zijn naam als kunstenaar grote politieke vragen aan de orde stelt, werk ik meer van onderaf. In Argentinië heb ik gewerkt met cartoneros (werklozen die tijdens de crisis in Argentinië op straat papier en karton inzamelden).
Eén van mijn laatste projecten was voor de vakbond van schoonmakers. Ook heb ik lange tijd door China getrokken en heb dromen van Chinese arbeiders opgenomen. Geen utopische toekomstbeelden, maar letterlijk wat ze ’s nachts droomden. Meestal waren dat nachtmerries. Via die dromen kwam hun situatie aan de orde, zoals van een boer wiens grond was onteigend of een arbeider die door een ongeluk met een machine zijn hand was kwijtgeraakt, niet meer kon werken en door het gebrek aan inkomsten ook niet meer kon trouwen.