Grondstoffen brengen in ontwikkelingslanden namelijk vaker ongelijkheid en conflict dan welvaart en vrede. Dit fenomeen staat bekend als de grondstoffenvloek. Door corruptie en belastingontwijking in de sector komen belastinginkomsten maar beperkt terecht in de staatskas. De grote mijnbouwindustrie trekt daarnaast een zware wissel op de leefomgeving van de mijnregio’s. De mijnbouw gaat gepaard met grond-, water- en luchtvervuiling met schadelijke effecten op de gezondheid van de omwonenden. De winning van grondstoffen gaat bovendien vaak hand in hand met mensenrechtenschendingen zoals landroof en uitbuiting van de werknemers. De slachtoffers van de mijnbouwindustrie - van de Groningers tot de bewoners van de koperregio in Zambia - zullen gebaat zijn bij het stoppen van de winning van natuurlijke hulpbronnen als dit een einde maakt aan vervuiling, uitbuiting en aardbevingen. Dit gebeurt niet vanzelf. Er zal actief moeten worden ingezet op een eerlijke transitie die ook aandacht heeft voor het herstellen van huizen in Groningen en het voorkomen van torenhoge werkeloosheid en armoede in de koperregio in Zambia.
Paradox van de energietransitie
Door de energietransitie zal het gebruik van fossiele grondstoffen verminderen. Kolenmijnen gaan dicht, olie- en gaswinning zullen stoppen. Maar de effecten van circulariteit zullen nog even op zich laten wachten. Het einde van mijnbouw is nog lang niet in zicht. Sterker nog, de energietransitie zal voor bepaalde grondstoffen juist tot meer mijnbouw leiden. Het zijn echter andere grondstoffen dan in de fossiele economie. Voor iedere elektrische auto is rond de zes kilo kobalt nodig voor de batterijen en tot tien keer meer koper dan voor een benzineauto. Voor de productie van windturbines zijn grote hoeveelheden grondstoffen nodig zoals koper, nikkel en ijzer. De regio’s die beschikken over deze grondstoffen (denk aan Chili, Bolivia, DR Congo en Zambia) zouden weleens van de transitie kunnen profiteren. De werkgelegenheid kan toenemen in die landen door banen in de mijnbouw en de toeleverings- en dienstenindustrie. De overheden kunnen (indien ze ervoor zorgen dat de bedrijven eerlijk belast worden) meer publieke investeringen doen. Maar inclusieve ontwikkeling komt niet vanzelfsprekend voort uit een economie die leunt op grondstoffenhandel. Het kwartje kan dus twee kanten opvallen: als de mijnbouwindustrie zich niet verantwoordelijk gaat gedragen en de overheid hier niet nauw op toeziet, zullen deze regio’s niet profiteren, maar enkel verliezen.
Anticipeer op de transitie
Zoals Limburg sterk afhankelijk was van kolen, zijn regio’s over de hele wereld afhankelijk van hun productie van grondstoffen; of het nu gaat om de ijzerproducerende regio’s in Zuid-Afrika en Brazilië of de steenkool- en tinproducerende regio’s van Indonesië. Het tot stilstand laten komen van deze industrieën, op de korte tot middellange termijn voor fossiel of de wat langere termijn voor de winning van metalen, betekent dat banen wegvallen en economische activiteit wegtrekt. Zeker als de overheid niet de capaciteit, middelen of wil heeft om te voorkomen dat de bevolking de prijs voor de transitie betaalt. De landen en regio’s die sterk afhankelijk zijn van hun grondstoffenindustrie dienen deze afhankelijkheid nu al af te bouwen en hun economieën verder te diversifiëren. Het voorbereiden op een transitie lijkt echter niet vanzelfsprekend. Dat zagen we ook in Limburg. In 1964, een jaar voordat Den Uyl de sluiting van de mijnen aankondigde, kregen de mijnen nog een staatssubsidie – van sluiting leek geen sprake.
Het ontwikkelen van een zogeheten ‘transitie routekaart’ helpt de overheid en andere betrokkenen zich voor te bereiden op de mogelijke consequenties van de transitie. Samen kunnen zij bepalen hoe zij de fossiele industrie het beste kunnen uitfaseren of hoe de tijdelijke groei naar grondstoffen voor de energietransitie kan bijdragen aan inclusieve ontwikkeling. Ze zouden kunnen besluiten om te investeren in lokale waarde-toevoeging door niet alleen ruwe grondstoffen maar ook bewerkte metalen te exporteren. Binnen een circulair model worden de kansen per een land geïdentificeerd. Plannen kunnen worden gemaakt om zelf ‘urban mines’ te creëren waardoor landen straks niet afhankelijk zijn van het buitenland voor de import van gerecyclede materialen.
Helaas zien we dat veel overheden wegkijken van de transitieopgave die hen wacht. Zolang steenkool in landen als Australië en Zuid-Afrika door de overheid wordt gezien als dé sleutel tot armoedebestrijding in de komende decennia, is er weinig ruimte voor het ontwikkelen van eerlijke transitieplannen.