In de eerste alinea’s van het interessante artikel van Senna Maatoug en Hans Rodenburg poneren ze hun probleemstelling: rechtse politici praten sinds kort als links maar het zijn woorden zonder daden. En dit komt ook een beetje door links, want die weet geen aansprekende alternatieven te formuleren. Dus dat moet dan nu maar eens gebeuren, zo stellen zij.
Eerlijk gezegd: ik vind deze entree van het artikel te somber. Zeker, er is electoraal voor links reden voor teleurstelling. Maar maatschappelijk en politiek is er reden voor hoop. Het is veelbetekenend dat rechts steeds vaker links gaat praten. Daar moet je niet zuur of cynisch over doen. Dat is een succes, een verdienste van linkse en progressieve strijd.
Het maatschappelijke tij is niet vanzelf gekeerd. Dat was jarenlang hard en inventief werken, in Nederland en natuurlijk ook elders. Mensen in de publieke sector, die in actie kwamen en gingen staken. Klimaatactivisten wereldwijd die jaar na jaar op de trom bleven slaan. Mensen die in actie kwamen voor betaalbare woningen.
Wetenschappers, denk aan Piketty, die het kapitalisme van de 21ste eeuw ontleedden. Politici die van de afschaffing van de dividendbelasting een icoon wisten te maken. Het zorgde voor verandering.
De salarissen in het primair onderwijs gaan eindelijk omhoog. Kolencentrales worden gesloten en de groei van Schiphol staat echt ter discussie. Belastingontwijking wordt voorzichtig aangepakt. De afschaffing van de dividendbelasting ging niet door. Dit is nog maar een kleine greep. En misschien nog belangrijker dan de individuele successen: ze telden op en veranderden het maatschappelijk klimaat.
Na een aantal relatief stille decennia is er de laatste jaren een kleine explosie van protest en debat. Dit is razend interessant. Links zou hier trots op moeten zijn. Dit geeft hoop. Het is reden voor optimisme. Wat hierbij natuurlijk helpt: het neoliberalisme heeft z’n beloften niet waargemaakt; de resultaten stemmen bitter: grote milieuverwoesting, toenemende ongelijkheid, een uitgeklede publieke sector en de groei van een bureaucratische controlestaat.
Op economisch en duurzaamheidsterrein lijkt een kentering dichtbij. Op cultureel vlak is de strijd nog onbeslist: er is toenemende aandacht voor institutioneel racisme, slavernijverleden en het verdwijnen van zwarte piet maar we zien ook de opkomst van racistische en extreemrechtse politiek. Iedere dag gaat deze strijd door.
De overgang van het ene tijdperk naar een ander verloopt natuurlijk chaotisch en rommelig en gaat onvermijdelijk gepaard met botsingen: op straat, in de academische wereld, bij de rechter, en ook aan de talkshowtafels. Er staat nogal wat op het spel. Dit is ook niet iets van een paar jaar, eerder van enkele decennia. Hier ligt ook de relevantie van het artikel van Maatoug en Rodenburg: in deze strijd hebben we de beste ideeën en de aantrekkelijkste alternatieven nodig. Daar kan je niet hard genoeg aan werken.
Voorbij het neoliberale frame
‘Nu is het tijd om door te pakken’, lezen we in hun artikel. Helemaal waar, maar – eerlijk is eerlijk – wat daarna volgt is te soft. Maatoug en Rodenburg hebben het te weinig over wat de kern is van het neoliberalisme – het vrij baan geven aan het kapitaal – en flirten veel te veel met kleinschalige alternatieven als coöperaties en circulaire pioniers. Ze zijn te veel gefocust op het debat over wel of geen economische groei. Niet onbelangrijk, maar daar ligt maar heel gedeeltelijk de sleutel tot verandering.
‘De jacht op groei sloeg zover door dat beleidsmakers steeds vaker kozen om regelgeving voor bedrijven te versoepelen en publieke voorzieningen te ontmantelen zodat de belasting omlaag kon en de bedrijfswinsten omhoog’, schrijven Maatoug en Rodenburg. Ik vind dit een verwarrende zin. Ik denk niet dat het doel van neoliberale politiek economische groei is. Het belangrijkste doel is onbelemmerde groei van het kapitaal (bedrijfswinsten, aandeelhouderswaarde, vermogens, etc.). Daartoe werd regelgeving versoepeld, belasting verlaagd, en werden publieke diensten ontmanteld. Het narratief was dat dit goed was voor economische groei en daarmee voor iedereen.
“ Maatoug en Rodenburg versterken het neoliberale discours door het te hebben over de ‘vrije markt’ ”
Het is terecht dat Maatoug en Rodenburg in hun artikel vraagtekens zetten bij het blind najagen van economische groei. Maar van verzet tegen economische groei de kern maken van Groenlinkse politiek lijkt mij onjuist. Economische groei is altijd een resultante. De crux is: waarvan? Door ‘economische groei’ zo centraal te stellen (‘groei-obsessie’) gaat er nog iets anders mis: dit versterkt het idee dat rechtse neoliberale politiek leidt tot maximale economische groei.
Maar dat is niet haar agenda: het is haar verhaal. En het is overigens ook niet het resultaat. Er is geen enkel empirisch bewijs dat hoe groter de vrijheid van kapitaal, hoe hoger de economische groei. Zoals Maatoug en Rodenburg ook het neoliberale discours versterken door het te hebben over de ‘vrije markt’. Ook dat is een mythe. De vrije kapitaalsmarkt – want dat is het (en dat is iets heel anders) – leidt tot oligopolies en monopolies, die de onderlinge concurrentie steeds verder uitschakelen. Rechts is helemaal niet voor de vrije markt.
Verzorgingsstaat voor het kapitaal
Sinds de jaren tachtig is er door westerse regeringen hard gewerkt aan het slechten van zoveel mogelijk belemmeringen voor het kapitaal, vaak heette dit ‘liberalisering’ of ‘privatisering’. Nationaal moesten zoveel mogelijk domeinen opengesteld worden voor het kapitaal: de kinderopvang, de huisvesting, het openbaar vervoer – noem maar op.
Zoveel mogelijk dingen moesten te koop zijn en gekocht kunnen worden. Bijna alles kreeg een prijs, werd handelswaar. Internationaal werden zoveel mogelijk belemmeringen voor het kapitaalverkeer geslecht: vrij verkeer van (flits)kapitaal over grenzen.
Institutioneel werden ook grenzen geslecht: binnen ondernemingen moesten de kapitaalverschaffers maximale zeggenschap krijgen waardoor de macht van de aandeelhouders enorm toenam. Via flexibilisering van de arbeid kreeg het kapitaal grote zeggenschap over werktijden en arbeidsvoorwaarden.
De staat nam tegelijkertijd de taak op zich de voorwaarden te scheppen waaronder de gecreëerde ‘markten’, als de zorg, konden functioneren. Met onder meer een enorme bureaucratie als gevolg. Er werd een verzorgingsstaat voor het kapitaal gecreëerd. Deze ontwikkelingen markeerden een nieuwe fase in de lange strijd tussen kapitaal en arbeid.
Het kapitaal, dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog enigszins was getemd, werd vrijgelaten. Je hoeft geen Marxist te zijn om te zien dat het kapitaal altijd op zoek is naar méér (‘stilstand is achteruitgang’): met geld, méér geld maken. Al is ‘kapitaal-arbeid’ misschien net te veel een dichotomie uit de 19de en 20ste eeuw. Het kapitaal put niet alleen de arbeid uit maar ook de natuurlijke omgeving, en maakt gemeenschappen kapot. Dat is het conflict.
De neoliberale politiek heeft een verwoestend spoor over de aarde getrokken. Wie reeds veel kapitaal bezat, zag dit snel groeien. Wie niks had, kon slechts toekijken en staat nu met lege handen. ‘Arbeid’ loonde veel minder dan bezit van kapitaal. De verschillen tussen hen die kapitaal bezitten en zij die niks hadden, namen toe. Dat is niet alleen statistiek. Het is als een fragmentatiebom: de samenleving desintegreerde erdoor. De vrijheid die het kapitaal opeiste, was ook de grootste belemmering voor een effectieve milieupolitiek.
Het neoliberale geloof wil zo min mogelijk regels voor het kapitaal. En milieupolitiek is in de kern: grenzen stellen. Rechtse politici in de Verenigde Staten vergelijken milieubeschermers niet voor niks met ‘meloenen’: ‘groen van buiten en rood van binnen’; rechts verzette zich fel tegen dwingende regelgeving voor het bedrijfsleven. Zoals in Nederland VNO-NCW zich al tientallen jaren met succes fel verzet tegen verplichtende klimaatregels voor multinationals. En iedere regering opnieuw stelt vervolgens vrijblijvende convenanten voor.
De kern van GroenLinkse politiek
Wat vraagt GroenLinkse politiek? Het concept is eigenlijk heel simpel: het kapitaal aan banden leggen. Dan ontstaat er ruimte voor wat van waarde is (en vaak niet in geld uit te drukken): goed werk, vrije tijd, natuur, zorgen voor elkaar, gemeenschappelijkheid.
De maatregelen bedenken is ook niet superingewikkeld: monopolies opbreken, vrij kapitaalverkeer beperken, macht van aandeelhouders fors verkleinen, regels introduceren die de positie van werknemers versterken, publieke diensten onder publiek beheer stellen, heel stevig belasten van vermogens en – natuurlijk – scherpe en harde milieugrenzen.
De politiek heeft hier een cruciale rol. Daar ligt ook de democratische legitimatie voor het stellen van krachtige grenzen. Dit vraagt een sterke staat: een verzorgingsstaat voor mensen in plaats van een verzorgingsstaat voor het kapitaal. Van controle en wantrouwen naar zelfbeheer en vertrouwen.
“ Als we het kapitaal niet temmen, dan zijn alle energiecoöperaties en gemeenschapstuinen niet meer dan gerommel in de marge ”
In deze context kan het pleidooi van Maatoug en Rodenburg voor ‘democratisering’ en ‘gemeenschapsvorming’ dus betekenis krijgen. Maar pas in deze context. Als de focus niet ligt op het temmen van het kapitaal (en dit gewoon zijn gang kan blijven gaan) dan zijn alle energiecoöperaties en gemeenschapstuinen niet meer dan gerommel in de marge.
Het zal moeilijk zijn het beest te temmen. Want het heeft zich behoorlijk volgevreten en is heel sterk geworden. Dit vraagt lef, zelfvertrouwen en onvermijdelijk een lange adem. En het vraagt samenwerking en een plan van iedereen die deze ambitie deelt.
Zoals de neoliberale jaren ook niet de uit lucht zijn komen vallen, maar het resultaat zijn van jarenlange strijd van haar voorstanders, is ook voor ons een lange adem nodig. De laatste jaren zien we een kentering. Zoals gezegd: het is veelbetekenend dat rechts links is gaan praten. Het neoliberalisme loopt op haar laatste benen. De kans is er en we kunnen hem grijpen.