Zelden was er meer urgentie geboden voor een alternatief voor het kapitalisme. Zoals Marx al zei, dat systeem buit niet alleen de arbeider uit maar ook de natuur. Met de klimaatverandering, de stikstofcrisis en hard dalende biodiversiteit is dit vandaag maar al te waar. En hoewel de arbeider de laatste honderdvijftig jaar een stuk meer arbeidsbescherming heeft gekregen, is de onzekerheid en ongelijkheid de afgelopen twintig jaar weer toegenomen.
En met de megalomane projecten van miljardairs als Richard Branson en Elon Musk wordt inmiddels ook de ruimte beschouwd als een kapitaalgoed dat straffeloos toegeëigend kan worden om met ruimtereizen en commerciële satellieten te vermarkten.
Terwijl sommige natuurbeschermers met deze kapitalistische expansielogica meegaan door natuur als kapitaal te beschouwen en te spreken over rendement uit diensten van natuurlijk kapitaal. Ze negeren dat ze daarmee natuur tot handelswaar reduceren en het juist kwetsbaar maken in plaats van weerbaar. Om de dichter Lucebert te parafraseren: alles van kapitalistische waarde is weerloos tegen exploitatie.
Noodzaak van echte systeemkritiek
Kortom, hoe verder het kapitalisme in de haarvaten van denkbeelden en gedrag doordringt, hoe harder een alternatief nodig is om verdere uitbuiting van arbeid, burger en aarde een halt toe te roepen. Is het stuk van Rodenburg en Maatoug daar een aanzet toe? Ik vind het zeker prijzenswaardig.
Het levert een aantal belangrijke voorstellen. Maar leiden ze tezamen wel tot een systeemverandering? Ik denk dat dat kan, mits de voorstellen maar consistent zijn met de fundamentele kapitalismekritiek van kritische economen als Karl Marx, Thorstein Veblen en Joan Robinson.
Marx ontdekte dat het kapitalisme twee inherente tendensen heeft die tot uitbuiting en ongelijkheid leiden. In de eerste plaats de tendens dat kapitaal in de regel arbeid inhuurt en niet andersom. Ten tweede de tendens dat geld verandert van een middel om goederen mee te ruilen tot het einddoel van transacties zelf, waarbij goederen slechts middelen zijn voor kapitaalaccumulatie. Veblen zag dat het kapitalisme dreef op consumentisme en de mogelijkheden die dat bood voor het najagen van status via afgunst.
En Robinson, tenslotte, zag in dat elke concurrerende markt op den duur verwordt tot een oligopolie of monopolie door toeval, schaalvoordelen, marktmacht en de politieke invloed die daaruit voortvloeit.
“ Mijn ongemak gaat over wat er niet in staat, waardoor het stuk niet het kapitalisme ondermijnt maar hooguit een doekje voor het bloeden biedt ”
Natuurlijk ben ik het eens met bijna alles wat er in het essay voorgesteld wordt: van groei naar waarde, een welzijnseconomie, een overheid met visie, weg met financialisering en een betere verdeling vooraf. Mijn ongemak gaat over wat er niet in staat, waardoor het stuk niet het kapitalisme ondermijnt maar hooguit een doekje voor het bloeden biedt.
Ten eerste valt het stuk terug op een pleidooi voor herverdeling als vervanging van economische groei (aan het einde van pijler 1), wat een oud links streven is en het kernthema van de SP bijvoorbeeld. Terwijl de systeemverandering juist zit in een alternatief voor beiden. Dat wordt wel aangestipt in andere pijlers maar verdient meer aandacht.
Natuurlijk moet er continue herverdeling zijn in een economie gebaseerd op meritocratie, want zolang we niet allemaal geboren worden met dezelfde intelligentie en gelijkwaardige talenten zal er altijd ongelijkheid bestaan. Maar herverdeling is volstrekt onvoldoende. Sterker nog, het functioneert deels als legitimatie van het kapitalisme.
Wat nodig is, is een brede en inclusieve vorm van welzijn die niet gemeten wordt in geld maar in wat de Nobelprijs-winnende econoom Amartya Sen ‘capabilities’ heeft genoemd, een term die veelzeggend genoeg geen goede Nederlandse vertaling kent. Capabilities zijn kortgezegd de mogelijkheden die mensen hebben om te floreren op basis van wat zij zelf waardevol vinden. Dit gaat dus ook om de mogelijkheid om dat in debat met elkaar te bespreken en vast te stellen als richtlijn voor economisch beleid.
Dus geen hedonisme en evenmin door de overheid vastgelegde normen en uniformiteit. In de capability-benadering gaat het om een combinatie van private goederen via de markt, publieke goederen via de overheid, en gemeenschapsgoederen, die niet via ruil of de overheid gecreëerd worden maar samen en zonder dat er een vergoeding tegenover staat.
De gemeenschapseconomie als basis
Dat brengt me bij mijn tweede punt: het essay spreekt van een grotere overheid (aan het begin van pijler 3), iets wat inmiddels zelfs door de VVD is omarmd, bijvoorbeeld als het gaat om zorg, onderwijs en wonen. Maar ook dat is op zichzelf geen alternatief voor het kapitalisme: de omvang van de Nederlandse overheid is twee keer die van de Amerikaanse terwijl het allebei kapitalistische economieën zijn. En de Amerikaanse overheidsuitgaven per persoon aan gezondheidszorg zijn juist weer hoger dan bij ons.
Waar het om gaat, is dat de reikwijdte van de markt wordt ingeperkt en dat de rol van de overheid transformeert van beschermer van de vrije markt (en de kaping daarvan door de belangen van oligopolisten zoals Shell, Unilever en bedrijven uit de platformeconomie) tot aanjager van welzijn voor iedereen. Dit alles op basis van de capability-benadering met prioriteit voor een leven boven een overeengekomen ondergrens daarin voor iedereen.
Maar minstens zo belangrijk is de groei van het derde domein, de gemeenschapseconomie. Dit is juist van belang voor de ontwikkeling van die capabilities die niet via de markt en de staat gerealiseerd kunnen worden, mede vanwege de zingevingsdimensie hiervan. In de gemeenschapseconomie wordt een kant van de markt (aanbodszijde of vraagzijde) vervangen door samenwerking zonder vergoedingen en winstoogmerk: zorgen en delen in plaats van handelen en concurreren.
De waarden die we hiermee met elkaar delen en versterken, zoals respect, vertrouwen en solidariteit, zijn ook belangrijk voor de economie als geheel. Enerzijds bepalen ze de grenzen van de markt en staat, die zelf deze waarden niet kunnen creëren. Anderzijds zullen mensen die actief zijn in de gemeenschapseconomie deze waarden ook meenemen naar hun handelen in de markt (bijvoorbeeld als betrouwbare verkopers of effectieve teamgenoten) en in hun relatie tot de overheid (bijvoorbeeld door een belastingmoraal).
We kunnen die onbedoelde positieve invloed (door economen positieve externe effecten genoemd) van waarden op de markt en de staat zelfs voor een gedeelte wettelijk vastleggen door ze te vertalen naar bijvoorbeeld bestuursregels voor bedrijven. Zo kan uiteindelijk de aandelenbeurs worden opgeheven en wordt elk bedrijf een coöperatie, of privé-eigendom met sociale voorwaarden, zoals de BV-M die nu in de maak is en betrokken familiebedrijven.
Denk bijvoorbeeld aan werknemerscoöperaties, die in het essay terecht genoemd worden: daarbij wordt het eerste kapitalistische principe van Marx, namelijk dat kapitaal arbeid inhuurt, uitgeschakeld. Of denk aan consumentencoöperaties waarin de consumentenmarkt wordt vervangen door zelf-investerende burgers, bijvoorbeeld in een gemeenschappelijke windmolen. Hierbij is er geen externe energieleverancier meer, alleen nog betaling voor het gebruik van het elektriciteitsnet, dat een publiek goed is.
Het is deze gemeenschapseconomie die moet groeien. Niet wat betreft de hoeveelheid geld die er in omgaat maar in de toegevoegde waarde die deze economie heeft voor de capabilities van mensen. Dit gaat zowel ten koste van de private sector (markt) als van sommige onderdelen van de overheid.
Denk bijvoorbeeld aan ouderparticipatiecrèches, time banks voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, broodfondsen en circulaire werkplaatsen, naast coöperaties en andere samenwerkingsverbanden zoals buurttuinen, non-profit gereedschapdeelplatforms en buddy-systemen.
Het eigenaardige van de gemeenschapseconomie is dat hierin vaak productie en consumptie door elkaar lopen. Het gaat niet zozeer om onafhankelijke vraag en aanbod zoals op de markt maar om samenwerking, delen, of samen betekenis genereren, zoals in het eeuwenoude concept van de commons (gemeendes en de meent).
Dan kun je bijvoorbeeld denken aan community supported agriculture (CSA) waarvan er al een paar honderd in ons land zijn: leden produceren daar mede hun eigen consumptiegoederen op boerderijen. Die interactie, in plaats van transactie, creëert vanzelf de voedingsbodem voor het debat over welke capabilities wij waardevol vinden, wat welzijn is, en hoe dat verschilt per sociale groep en persoon en hoe we daar recht aan kunnen doen.
Het belang van de financiële sector
Het derde punt van mijn ongemak betreft de afwezigheid van de financiële sector in het essay. Er staat alleen in dat belastingontwijking aangepakt moet worden (halverwege pijler 4), iets dat ook in het nieuwe regeerakkoord staat. Dat vind ik erg mager. Er is hier geen ruimte om in te gaan op de noodzakelijke transformatie van de financiële sector als dienstbaar aan een postkapitalistische economie.
Maar het moet daarbij gaan om duurzaamheid op drie niveaus: stabiliteit als sector zelf, investeren in een klimaatneutrale economie, en investeren in gemeenschapsvormen van financiering, bijvoorbeeld islamitisch financieren (zoals huurkoop van woningen), circulaire productiesystemen via product-as-a-service, crowdfunding en de inzet van publieke en lokale digitale munten, dus buiten commerciële banken om.
Geld is dan weer middel voor ruil en niet een doel op zich. Dan wordt ook het tweede kapitalistische principe uitgeschakeld, namelijk dat je geld met geld maakt via winst uit de ruil van goederen en diensten of waardepapieren ten behoeve van accumulatie. Dit draaien we weer om, zoals dat al eeuwenlang normaal was in de markt: je ruilt goederen en diensten voor (en via) capabilities waarbij geld niet meer dan een ruilmiddel is. De winst van de ruil is een netto toename van welzijn voor beide partijen in plaats van accumulatie van kapitaal voor een van de partijen en bevrediging van een commerciële consumentenwens van de andere partij.
Tot slot hebben we een herziening van de rollen van fiscaal en monetair beleid nodig, waarbij de overheid een baangarantieprogramma monetair financiert, zoals betoogd in de Moderne Monetaire Theorie van onder anderen Stephanie Kelton.
“ Voorbij het economisme? Nee, voorbij het kapitalisme! ”
Een postkapitalistische economie erkent dat de basis van de economie niet de markt is, en evenmin de staat, maar de gemeenschapseconomie, waarin we werken, produceren, en consumeren op basis van gedeelde waarden en samenwerking, en niet om te concurreren en te consumeren op basis van individualisme en status. Daarin creëren we betekenis in plaats van de ontevreden leegte van alsmaar consumeren, onzekere bullshitjobs en afhankelijkheid van een wantrouwende overheid.
Laten we samen het gesprek voeren dat Rodenburg en Maatoug gestart zijn, maar dan wel graag onder een andere titel. Want het begrip economisme, dat Jesse Klaver afleidde uit het prachtige boek van Engelse kritische economiestudenten (‘Econocracy’) is een verwarring van de kernbegrippen economie, markt en kapitalisme.
Economie is wat wij er samen van maken voor ons welzijn, via gemeenschap, markt en overheid. Markt is slechts één van de drie economische domeinen waarin waarde gecreëerd wordt. En kapitalisme is een heel specifieke invulling van die markt, ten gunste van kapitaal en ten koste van alles wat in zichzelf van waarde is. Voorbij het economisme? Nee, voorbij het kapitalisme!