Verslag van workshop tijdens conferentie over biomassa

Om een goed beeld te krijgen van ons gebruik van biomassa in 2050 is het allereerst van belang om in te schatten hoeveel biomassa we nodig hebben en hoeveel we kunnen produceren. Het aanbod van biomassa in Nederland zou, zelfs als wij de productie ervan optimaliseren, lang niet aan onze vraag voldoen, stelt de eerste inleider van de workshop, Jan Ros. Hij is senior wetenschappelijk onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving.

Nederland zou in het meest gunstige geval 250 petajoule aan biomassa per jaar kunnen produceren, volgens Ros. Het voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord uit 2018 vroeg om al om tussen de 350 en 500 petajoule aan biomassa. En daar zat het toekomstig gebruik van biomassa voor het maken van brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart niet eens bij.

Nederland zal dus een groot deel van zijn biomassa moeten importeren. Is dat wel eerlijk tegenover andere landen? Volgens Ros valt het te rechtvaardigen: “Als Nederland in staat is om op een hele goede manier biomassa te verwerken voor toepassingen waarvoor geen alternatieve grondstof bestaat, als we een goede infrastructuur hebben, goede productielocaties en locaties voor de opslag van CO2, dan mogen we best biomassa naar Nederland halen.” Maar we mogen ons niet rijk rekenen. Inclusief import zal er voor Nederland in de toekomst 600 à 900 petajoule per jaar aan biomassa beschikbaar zijn, zo schat Ros. We zullen dus keuzes moeten maken.

Wat zijn de hoogwaardige toepassingen voor biomassa? In een fossielvrij toekomstbeeld is biomassa waarschijnlijk de enige bron van koolstof, dus ook van koolwaterstoffen, volgens Ros. In 2050 zal er nog steeds een grote vraag zijn naar koolwaterstoffen, met name voor transport en chemie. Het zou verstandig zijn om biomassa voornamelijk te gebruiken voor het produceren van koolwaterstoffen voor die sectoren waar schone alternatieven niet of nauwelijks in zicht zijn, zoals voor de luchtvaart.

Negatieve emissies

We kunnen het ons echter niet veroorloven om alle CO2 uit de biomassa naar de atmosfeer te laten ontsnappen. Om klimaatverandering te beperken, zullen we een deel van de CO2 uit bio-energie moeten opslaan. Dat geldt ook voor de CO2 die vrijkomt in het productieproces van biotransportbrandstoffen. Ros: “Biomassa is eigenlijk een mooiere bron van hernieuwbare energie dan zon en wind, want je kunt er ook nog CO2 mee uit de lucht halen.”

Slide uit presentatie van Jan Ros. Tekst op slide: “Zorgvuldig omgaan met koolstof is nodig”
Slide uit de presentatie van Jan Ros.

Directe verbranding van biomassa past niet in het toekomstbeeld, volgens Ros. “Geen biomassaketels in woningen of gebouwen, geen biomassacentrales bij warmtenetten, geen biomassaketels bij bedrijven, als dat zonder afvang en opslag van CO2 is. Ook geen biomassacentrales voor elektriciteitsproductie. Geen groen gas voor waterstofproductie, want daar kun je groene stroom voor gebruiken. Geen biobrandstoffen voor wegverkeer wanneer daar fossielvrije alternatieven voor zijn.”

Afvang en opslag van CO2 uit bio-energie (BECCS), of afvang en hergebruik van CO2 uit bio-energie (BECCU) voor de productie van koolwaterstoffen, zullen op grote schaal toegepast moeten worden als we onze klimaatdoelen willen halen. Dat geldt des te meer als we kiezen voor maximaal anderhalve graad opwarming.

In het klimaatbeleid draait het echter te veel om kostenefficiëntie. Ook in het ontwerp-Klimaatakkoord ontbreekt een visie op de technologie die we in de toekomst nodig zullen hebben. Daardoor komen de meest innovatieve oplossingen, zoals BECCS en BECCU, niet in beeld, en wordt er gekozen voor het gebruiken van biomassa voor toepassingen die we op lange termijn juist niet willen. "Het wordt zo langzamerhand te laat om nog te kiezen voor tussenoplossingen.”

Hier ligt volgens Ros dan ook een van de grootste beleidsuitdagingen. Innovatiesubsidies voor pilots zijn niet voldoende, er is meer voor nodig om afvang, opslag/hergebruik van CO2 en negatieve emissies op grote schaal van de grond te krijgen. Ook duurzaamheidscriteria voor biomassa zijn essentieel, én handhaving daarvan, hoe lastig dat ook is.

Cascadering

Het belang van duidelijke duurzaamheidscriteria voor biomassa wordt ook benadrukt door de tweede inleider van de workshop, Michiel Nanninga. Hij is fractiemedewerker van GroenLinks in de stad Utrecht. Voor houtige biomassa bestaan vaak al duidelijke duurzaamheidscriteria, constateert Nanninga. Voor ‘natte’ biomassa, die meestal uit de landbouw komt, ontbreken die criteria in veel gevallen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de palmolie die voor voedselproductie wordt gebruikt. Voor alle vormen van biomassa zijn handhaafbare duurzaamheidscriteria nodig om de risico’s – zoals ontbossing – te verkleinen.

Vervolgens is de vraag: waarvoor gebruiken we de biomassa? Nanninga benadrukt het belang van cascadering, het hanteren van een voorkeursvolgorde bij de toepassing van biomassa. Toepassingen waarvoor geen alternatieven zijn, zoals het gebruik van biomassa als bodemverbeteraar en als voedsel, gaan voor. Vervolgens komt de toepassing als veevoer – voor zover we vee nodig hebben. Onderaan de cascaderingsladder staan de toepassingen van biomassa als materiaal, als biotransportbrandstof en als brandstof voor de productie van stroom en warmte. Daar zijn wél alternatieven voor. Daarom mogen deze toepassingen pas in beeld komen als zeker is dat er voldoende biomassa beschikbaar is voor de hoogwaardiger toepassingen.

De potentieel beschikbare hoeveelheid biomassa in 2050 is lang niet voldoende om aan de vraag van de energiesector én de chemische industrie te voldoen, zo laat Nanninga zien in zijn presentatie. Met name voor energie zullen we ons moeten richten op andere bronnen die duurzamer zijn dan biomassa. “Voor onze warmtevoorziening zal bijvoorbeeld ultradiepe geothermie een duurzaam alternatief worden, als we daar nu aan gaan werken.”

Om over voldoende houtige biomassa te beschikken in 2050, moeten we nu al beginnen met het aanplanten en duurzaam beheren van bossen, stelt Nanninga. En uiteraard moeten we ontbossing tegengaan. Hij pleit er ook voor om niet alleen te praten over de beschikbare biomassa in termen van petajoules. Biomassa is immers meer dan een energiebron.

Michiel Nanninga geeft een presentatie. Foto door Anne van Roozendaal
Michiel Nanninga (Foto: Anne van Roozendaal)

Er moeten duidelijke afspraken komen over de tijdelijkheid van het gebruik van biomassa voor niet-hoogwaardige toepassingen, zoals de productie van stroom, vindt Nanninga. Het subsidiestelsel moet ook zo worden ingericht dat hoogwaardige toepassingen worden gestimuleerd en verdringing door laagwaardige toepassingen wordt tegengegaan.

Onder leiding van Jasper Groen, gemeenteraadslid in Amsterdam, stellen de deelnemers aan de workshop een groot aantal aanbevelingen op. Zie daarvoor de conclusies van de conferentie.