Theo Henckens is chemisch ingenieur. Hij was projectdirecteur bij adviesbureau DHV op het gebied van milieu- en waterstudies. Na zijn pensionering wilde hij nog een bijdrage leveren aan de maatschappij. Daarom voert hij nu een promotieonderzoek uit naar metaalschaarste aan het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht.
Je hebt voor zestig metalen berekend hoe lang de winbare voorraad nog meegaat. Hoe ben je tot die schatting gekomen?
“Er zitten volop metalen in de aardkorst, maar we delven alleen de ertsen. Als die opraken, zijn we aangewezen op gesteenten met een veel lager gehalte aan metalen. Er zit echter een grens aan de winning van steeds lagere concentraties metalen. Voorbij deze ‘mineralogische barrière’ kost de mijnbouw teveel energie, water, grondstoffen en land, en brengt zij teveel schade toe aan natuur en milieu. Dat is een van de redenen waarom de mijnbouw zich inmiddels heeft verplaatst van Europa naar andere delen van de wereld.
Geologen weten hoeveel er van elk metaal aanwezig is in de aardkorst. Een groep experts van UNEP, de milieuorganisatie van Verenigde Naties, heeft in 2011 de vuistregel geformuleerd dat maximaal 0,01% van deze hoeveelheid in de bovenste kilometer van de continentale aardkorst daadwerkelijk te winnen valt. Als je de cijfers over de jaarlijkse winning daarnaast legt, kun je voor elk metaal uitrekenen hoe lang de winbare voorraad nog meegaat. Daarbij ga ik ervan uit dat vanaf 2050 de gemiddelde wereldburger evenveel metalen verbruikt als de huidige inwoners van geïndustrialiseerde landen. De conclusie is dan dat de winbare voorraad antimoon al rond 2040 zal zijn uitgeput, goud rond 2055, zink en molybdeen rond 2100. In de volgende eeuw zullen rhenium en koper volgen en in de eeuw daarna chroom, bismut, borium, tin, zilver en lood. Van het meest gebruikte metaal, ijzer, zal de winbare voorraad tegen 2400 op zijn.”
Niet alle metaalexperts zijn het met je eens. René Kleijn schreef in De Helling dat er zelden sprake is van geologische schaarste.
“Er zal inderdaad geen sprake zijn van absolute geologische schaarste van metalen. Na uitputting van de winbare ertsen zit er nog steeds 99,99% in de grond, echter in een veel lagere concentratie. Zo belanden we in een vicieuze cirkel: bij een lagere ertsgraad heb je meer energie nodig, waardoor je weer meer installaties nodig hebt en dus meer metalen… Die wisselwerking tussen metalen en energie heeft Kleijn uitstekend beschreven in zijn proefschrift.”
Je hebt ook berekend met welk percentage de winning van schaarse metalen moet worden verminderd, als we willen dat de winbare ertsen nog duizend jaar beschikbaar zijn voor de mensheid. Waarom duizend jaar?
“Het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ is helaas nog niet goed uitgewerkt voor de winning van grondstoffen. Idealiter moeten we ervoor zorgen dat de mensheid tot in eeuwigheid in haar behoeften kan voorzien. Maar bij het winnen van metalen uit de grond put je nu eenmaal uit een eindige voorraad. Duizend jaar is natuurlijk arbitrair. Om te kunnen rekenen had ik een tijdshorizon nodig. Honderd jaar vond ik te kort. Dat kunnen we niet maken tegenover onze nakomelingen. Een houdbaarheid van duizend jaar is voor mij een betere benadering van het begrip ’duurzaam’ dan honderd jaar. Bovendien hebben toekomstige generaties zo voldoende tijd om alternatieven te ontwikkelen voor de schaarse metalen. Ook al wordt dat misschien lastig voor de metalen die, als micronutriënt, nodig zijn voor de voedselvoorziening, zoals zink, molybdeen, koper en borium. Ook fosfaat vormt een grote uitdaging: dat is geen metaal, maar wel een schaars mineraal dat onmisbaar is voor de landbouw.”