Dit liberale meritocratische ideaal is al decennialang dominant in het politiek-maatschappelijke debat. In het boek De tirannie van verdienste (2020) rekent Harvardprofessor Michael Sandel echter overtuigend af met deze ‘retoriek van het opklimmen’, die door zowel rechtse als linkse politici wordt bejubeld. Hij laat zien dat het tegenvalt met de sociale mobiliteit, waarbij zijn analyse zich grotendeels richt op de Verenigde Staten.

ladder
Foto: Duncan Cumming, 2005. CC BY-NC 2.0

Hoewel Nederland relatief goed scoort op sociale mobiliteit, zien we ook hier een kloof tussen ideaal en praktijk. Het maakt voor je kansen nogal uit wie je ouders zijn, of je man of vrouw bent en waar je woont. Dat zien we ook terug op de arbeidsmarkt. Met het oog op het debat over quota beperk ik me nu even tot de top- en sub-topposities in het bedrijfsleven en de publieke sector. Vanwege de machtspositie die de top heeft tegenover werknemers, de omgeving én samenleving, is het van belang dat deze een goede afspiegeling vormt van de samenleving. Bij de publieke sector is dat misschien nog wel belangrijker, omdat de overheid dé plek is waar de samenleving zich als collectief organiseert.

Maar van een goede afspiegeling binnen de top is geen sprake. Terwijl vrouwen tegenwoordig net zo hoog, zo niet hoger zijn opgeleid dan mannen, zien we dat mannen zijn oververtegenwoordigd in topposities. Wie dat toeschrijft aan eigen ambities en keuzes, is blind voor het feit dat de bedrijfscultuur en -organisatie belangrijke verklarende factoren zijn. Sociale normen, vooroordelen en machtsverhoudingen zijn in het voordeel van mannen.

Met de culturele diversiteit is het nog veel slechter gesteld. Hoewel het opleidingsniveau van Nederlanders met een migratieachtergrond stijgt, vertaalt dat zich niet evenredig in carrièrekansen. De Sociaal Economische Raad verklaart in zijn rapport Diversiteit in de top, tijd voor versnelling (2019) de gebrekkige doorstroming naar hogere functies uit het feit dat organisaties geen inclusieve cultuur hebben: “Een inclusieve bedrijfscultuur wordt vaak belemmerd door sterke sociale normen (de ongeschreven regels) en door gebrek aan steun vanuit de dominante groep.” En dat is bij de meest bedrijven nog steeds de witte, heteroseksuele man zonder beperking.

Kennelijk is voorkeursbeleid dus de gewoonste zaak van de wereld – de witte man heeft een streepje voor. Jarenlang is met zachte hand geprobeerd om de top van organisaties een betere afspiegeling te laten zijn van de samenleving. Tevergeefs, het middel van streefcijfers bleek niet effectief. Omdat het doel de middelen heiligt, is een bindend vrouwenquotum van 30 procent voor de top van grote bedrijven onlangs wettelijk verplicht gesteld. Ook ik vind dat diversiteitsquota gerechtvaardigd zijn zolang het witte-mannen-voorkeursbeleid de heersende norm is. Het is voor mij een tijdelijke maatregel totdat het bereiken van een diverse top vanzelf gaat.

Mijn probleem met diversiteitsquota is echter vooral dat het bereiken van ‘de top’ het voorgeschotelde ideaal is in dit beleidsdebat. Dat past bij het meritocratische ideaal waarin maatschappelijke waardering vooral uitgaat naar mensen die de sociale ladder zo hoog mogelijk weten te beklimmen. Mensen die niet behoren tot de top worden (impliciet) minder gewaardeerd. Sandel noemt dit treffend ‘de politiek van de vernedering’. In een echt inclusieve samenleving voelt iedereen zich waardig en gewaardeerd. Daar is nog een wereld te winnen.

Deze column is eerder verschenen in Liberaal Journaal.