Liberaal als label

Jullie hebben mij gevraagd om iets te vertellen over het onderwerp 'liberalisme en meritocratie'. Eerlijk gezegd heb ik niet zo heel veel met de term 'liberalisme'. Journalisten en politiek commentatoren delen politici graag in categorieën in: die is liberaal en die is socialist. Ik word dan vaak door de buitenwacht tot de liberalen binnen GroenLinks gerekend. Ik neem aan dat dit ook een belangrijke reden is geweest om mij uit te nodigen hier te spreken in de liberale kerk en mijn meer socialistische collega's thuis te laten.

Liberalisme, maar ook socialisme, zijn negentiende eeuwse termen. Die hebben hun houdbaarheidsdatum al lang overschreden. In de negentiende eeuw wilden liberalen de macht van de koning beperken, katholieken toestaan hun geloof te belijden en kinderarbeid afschaffen. Die strijd is gestreden. Socialisten, die wilden het kiesrecht uitbreiden, een veertigurige werkweek invoeren en een systeem van sociale zekerheid opbouwen. Dat is in de eenentwintigste eeuw allemaal bereikt.

Socialisme en liberalisme zijn termen van het verleden. Het zijn labels die mensen scheiden die het met elkaar eens zijn over een progressieve agenda. En labels om de boel bij elkaar houden in partijen die tot op het bot verdeeld zijn.

Zwart/wit denken

En toch, we denken graag in zwart/wit beelden: die is liberaal, die is socialist. Die manier van denken past niet meer bij deze tijd. Het paste trouwens ook al niet in de tijd van mijn ouders en grootouders. Zij hebben daar veel strijd voor moeten leveren: mijn opa groeide op in de tijd van de verzuiling. Een katholiek zat bij de katholieke vakvereniging, kocht zijn brood bij een katholieke bakker en stemde op de Katholieke Volkspartij. Mijn opa brak daarmee. Hij werd als gelovige katholieke jongen lid van de Communistische Partij Nederland, omdat dat de enige partij was die opkwam voor zijn idealen.

Als we goed om ons heen kijken zien we dat de wereld veel te ingewikkeld is voor zo'n simpele tweedeling: mijn vader is Marokkaans en mijn moeder is een Indonesische Nederlander. Ben ik een Marokkaan of een Indo? Of toch gewoon een doodnormale Brabander? Veel mensen uit mijn generatie voelen zich verbonden met meerdere culturen. We laten ons niet meer zo makkelijk passen in een enkel hokje.

Als voorzitter van de jongerenvereniging van GroenLinks streefde ik naar vernieuwing van GroenLinks. Als voorzitter van de jongerenvereniging van het CNV nam ik het op voor de belangen van werkende jongeren. Ben ik een vernieuwer van het bestaande of verdediger van belangen? Zo'n indeling is veel te simpel. Zoals zoveel mensen pas ik niet in één enkele categorie: ik voel me verbonden met de vakbondstraditie, ik laat me inspireren door vernieuwende denkers in de kerk en ik vind vaak samenwerking met de progressieve liberalen van D66.

Mensen passen niet in hokjes. Dat is ook de reden dat ik lid ben geworden van GroenLinks: GroenLinks schreef in haar beginselprogramma dat ze niet één leidende ideologie heeft. Er is niet één blauwdruk voor de wereld. GroenLinks laat zich leiden door een aantal waarden, zoals vrijheid, verantwoordelijkheid en compassie.

Op basis van die waarden richt ik mijn leven in, en op basis van die waarden bedrijf ik politiek. Het zijn deze waarden die mij maken tot wie ik ben. Deze waarden geven me vertrouwen. Ze sporen me aan om samen te werken met andere mensen, zonder angst te hebben voor onderlinge verschillen.

Vrijheid, verantwoordelijkheid, compassie

Vrijheid is voor mij meer dan bandeloosheid, dat er geen beperkingen zijn aan wat je kan doen. Liberalisme betekent niet dat er geen regels zijn, en geen grenzen. Dat is het liberalisme van de VVD. Liberalisme is tegenwoordig een allemansvriend. Iedereen noemt zich nu liberaal, van PVV'ers tot GroenLinks'ers. Het gaat er om hoe je vorm geeft aan die vrijheid. Volgens mij kan je alleen echt vrij zijn als je de zekerheid hebt dat als je jouw dromen najaagt en heel hard werkt, je kan bereiken wat je wil. Iedereen moet zijn hart kunnen volgen. Dan pas ben je echt vrij.

Compassie betekent voor mij dat we ons beseffen dat mensen met elkaar verbonden zijn en dus dat we niet alleen staan. Mensen verdienen niet alleen een eerste kans maar ook een tweede, en een derde. Dat betekent dat we niet alles wat we bereiken we aan ons zelf te danken hebben en dat niet alles wat er misgaat je eigen schuld is. Sommigen van ons krijgen veel van thuis mee. Dat geeft ons een voorsprong in het leven. Dat besef, dat niet alles onze eigen verdienste is, dat dwingt ons tot bescheidenheid over wat we bereiken en het dwingt ons meer te doen voor mensen die een minder goede uitgangspositie hebben.

Als we vrijheid en compassie serieus nemen, dan moeten we verantwoordelijkheid nemen. Verantwoordelijkheid voor het eigen leven, maar ook verantwoordelijkheid voor elkaar. De overheid is één van de manieren waarop we dat doen. Van daaruit zeggen we: 'Wij zorgen samen voor de veiligheid op straat, wij zorgen samen voor de gezondheid van ons leefmilieu en wij zorgen voor de bestaanszekerheid voor de mensen die het alleen niet redden.'

Dat wil niet zeggen dat de overheid de enige manier is waarop we samen verantwoordelijkheid voor elkaar nemen. Mensen doen dat ook zelf: mensen die het getroffen hebben in het leven, kunnen iets terug doen voor een ander. Neem een goed opgeleide vrouw in een volksbuurt die op donderdagmiddag de tijd neemt om de kinderen van de Turkse ondernemer op de hoek voor te lezen, omdat zo'n man daar zelf geen tijd voor heeft.

De Amerikaanse droom

De waarden van vrijheid, compassie en verantwoordelijkheid staan voor mij dus centraal. Ze liggen aan de basis van al mijn politieke handelen. Aan deze waarden zal ik de meritocratie dan ook toetsen. Een meritocratie is een samenleving waarin mensen hun positie in de maatschappij niet te danken hebben aan de plek waar ze geboren zijn, aan hun huidskleur of aan het inkomen van hun ouders.

Maar een samenleving waar je je maatschappelijke positie enkel te danken hebt aan je eigen verdienste. In de kern is dit eigenlijk de Amerikaanse droom: als hij maar hard genoeg werkt, kan een krantenjongen mediamagnaat worden.

In die Amerikaanse droom moet iedereen vrij zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen leven: je geniet zelf van de opbrengst van je eigen succes, maar betaalt ook zelf de prijs voor je eigen falen. In de Amerikaanse droom zijn inkomensverschillen eerlijk, omdat deze het gevolg zijn van verschillen in inspanning en inzet. Iemand die acht uur per week in de supermarkt werkt, verdient minder dan iemand die veertig uur per week in een supermarkt werkt. Iemand die veertig per week in de supermarkt werkt, verdient minder dan iemand die veertig uur per week manager is van een supermarktconcern. Dat zijn verschillen waar mensen zelf voor kiezen.

Onverdiende ongelijkheden

Is het zo simpel: zijn alle inkomensverschillen eerlijk als ze het gevolg zijn van zelfgekozen verschillen in inspanning? Volgens mij is dat niet zo. Als we de Amerikaanse droom consequent doordenken dan moeten we tot een andere conclusie komen: een Nederlandse droom waarin compassie een veel grotere rol speelt en mensen weer verantwoordelijkheid nemen voor elkaar.

De Amerikaanse droom legt weliswaar de nadruk op zelfgekozen verschillen in inkomen, maar de Amerikaanse droom vergeet dat er verschillen in inkomen zijn, waar mensen niet voor gekozen hebben. Als we erkennen dat zelfgekozen verschillen in inkomen eerlijk zijn, dan moeten we ook erkennen dat ongekozen verschillen in inkomen oneerlijk zijn. Dat is wel zo consequent.

Er zijn tal van voorbeelden die laten zien dat wat iemand doet en wat iemand verdient, niet met elkaar in verhouding hoeven te staan. De overheid staat soms zulke verschillen in inkomen toe, neem het jeugdminimumloon: als iemand op zijn zestiende vakken staat te vullen, vindt de overheid het goed als hij minder wordt betaald dan iemand die op zijn vierentwintigste diezelfde vakken staat te vullen.

Maar er zijn ook vormen van onverdiende ongelijkheid die de overheid actief bestrijdt: vrouwen verdienen nog steeds minder dan mannen. Ze krijgen voor hetzelfde werk gemiddeld 4% minder loon. Ook krijgen ze minder vaak extra's zoals een leaseauto en een Blackberry. Dit is bij wet verboden, maar het gebeurt in de praktijk nog steeds.

Maar de ongelijkheid in onze samenleving zit dieper: in Nederland zijn armoede en rijkdom nog steeds erfelijk. Onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau laat zien dat kinderen die in armoede zijn opgegroeid bijna twee keer zo veel kans hebben om arm te blijven, als kinderen uit een welgesteld gezin. Als je ouders laag opgeleid zijn, werkloos zijn of een niet-westerse achtergrond hebben, dan is die kans nog groter. Daar heb je als kind niet zelf voor gekozen.

Gelijke kansen

Zulke ongelijkheden in inkomen moeten worden aangepakt, want ze zijn niet verdiend. Soms is dat gemakkelijk: we kunnen het jeugdminimumloon verhogen en er beter op toezien dat vrouwen evenveel betaald krijgen als mannen. Soms is het complexer: de erfelijkheid van armoede hangt samen met ongelijke kansen, met het feit dat kinderen van rijke ouders meer sociaal kapitaal meekrijgen en het daarom beter doen op school.

Leraren die les geven aan de kleuterklassen zeggen tegen mij: ik weet nu al welke kinderen op de middelbare school zullen uitvallen. We moeten daarom meer doen om ervoor te zorgen dat kinderen van alle achtergronden een eerlijkere kans krijgen op school.

Tegenover het ideaal van de Amerikaanse droom, waarin iedereen recht heeft op zijn eigen succes en falen, stel ik dus een Nederlandse droom. Compassie neemt hier een centrale rol in: het besef dat niet alles wat je bereikt je eigen verdienste is. We moeten samen de verantwoordelijkheid nemen voor mensen die het niet redden, omdat ze hun positie niet allemaal aan zichzelf te wijten hebben.

Inzet en inkomen

Nu kan je denken: wat je verdient is een combinatie van de talenten waarmee je geboren bent en van de inzet die je toont. We moeten mensen niet te zwaar belasten, want dan zullen ze zich minder inzetten. Het verschil tussen mensen met een talent en mensen die succesvol zijn is tienduizenden uren oefenen.

Ik geloof in een samenleving waarin mensen het maximale uit zichzelf halen: wie hard werkt mag veel verdienen, zeker als wij daar uiteindelijk allemaal beter van worden. Inkomensverschillen kunnen beter zijn voor iedereen. Omdat een beloning mensen stimuleert om het beste uit zichzelf te halen. Zulke productieve ongelijkheid is uiteindelijk beter voor iedereen: als een aannemer wordt gestimuleerd om net meer te doen om dat bouwcontract te krijgen, dan hebben ook zijn werknemers daar voordeel van: zij hebben werk.

Maar we weten ook dat hoge lonen, bonussen en optieregelingen niet de enige manier zijn om mensen te stimuleren om het beste uit zichzelf te halen. Het gevoel dat je onderdeel bent van een team, de vrijheid om zelf je werk in te vullen, en het vertrouwen dat je samen de top gaat bereiken, kunnen mensen ook helpen om boven zichzelf uit te stijgen.

In mijn tijd als voorzitter van de jongeren van GroenLinks zag ik veel jonge mensen dagenlang, nachtenlang werken voor hun politieke idealen, niet alleen bij GroenLinks, maar ook bij D66 of de VVD. Ze werkten hard, zonder dat daar een bonus tegenover stond, maar omdat ze wilden bijdragen aan iets wat groter is dan henzelf.

Inkomensverschillen en prestatie

We zien nu helaas maar al te vaak dat grote inkomensverschillen niets te maken hebben met prestatie. De hoogte van het loon en de arbeid die daarvoor verricht wordt, staan vaak niet meer met elkaar in verhouding. Grote inkomensverschillen komen niet ten goede komen van iedereen, maar alleen aan de lucky few aan de top.

Er ontstaat een verschil tussen inzet en inkomen, omdat er een verschil is tussen managers en ondernemers. Ondernemers hebben recht op datgene wat ze zelf verdiend hebben omdat ze zelf risico hebben genomen met hun eigen geld, omdat ze een nieuw innovatief idee ontwikkeld hebben en keihard geknokt hebben om hun droom tot een succes te maken. Maar we zien maar al te vaak dat topinkomens en bonussen niet naar ondernemers maar naar managers gaan.

Managers lopen geen risico. Die hebben een vast contract met een goed salaris, een Blackberry van de zaak en een Audi van de zaak. Ze krijgen daar nog een bonus van de zaak bovenop. We leven in een land van managers die bedrijven willen beheersen. Niet in een land van ondernemers die de wereld willen veranderen. We moeten niet de gevestigde krachten beschermen, maar het opnemen voor de uitdagers.

Er ontstaat een verschil tussen inzet en inkomen omdat mensen zich laten belonen terwijl het slecht gaat met hun bedrijf. De bonus staat soms niet in verhouding tot wat managers bereiken. Het is toch ongelofelijk dat er bij PostNL massa-ontslagen aankomen, maar dat de top toch vindt dat zij een bonus verdient van twaalf miljoen euro.

Voor zo'n bonus zouden honderden postbodes aan de slag kunnen blijven. Als het slecht gaat met je bedrijf dan moet je als manager de verantwoordelijkheid nemen en zeggen: 'Ik wil mijn bonus niet, zelfs als ik daar volgens mijn contract recht op heb. Houd voor mij honderden mensen aan het werk.'

Markt en overheid

Dat er een verschil ontstaat tussen inzet en inkomen, is goed te verklaren door de economische theorie. In een markt staan prijs en product alleen maar met elkaar in een eerlijke verhouding als de markt vrij is, de concurrentie transparant, en de contacten anoniem. Onze bedrijven worden bestuurd door een beperkte groep managers, die elkaar maar al te goed kennen, waarbij de één in de raad van toezicht zit en het inkomen goedkeurt van de ander.

Dat is geen transparante concurrentie. Daar zijn contacten niet anoniem. Dat is geen vrije markt. Adam Smith zou zich omdraaien in zijn graf. In zo'n situatie van onvolkomen concurrentie, staan de prijs en het product, in dit geval het loon en de arbeid, niet met elkaar in verhouding.

Dat er een verschil ontstaat tussen inzet en inkomen, zien we ook in de publieke sector. Op onze scholen krijgen bestuurders mooie salarissen, terwijl zij het zware werk niet doen: dat zijn onze kleuterleidsters, leraren op zwarte basisscholen en de docenten voor overvolle VMBO-klassen. Zij doen het zwaarste werk. Zij zijn politieagent, psycholoog en docent tegelijkertijd. Zij komen als eerste op school om extra bijles te geven aan de zwakste leerlingen en blijven langste op school om nablijvers bij de les te houden.

Waarom verdient een bestuurder van een grote scholengemeenschap meer dan de docent techniek die vakmannen maakt van straatjongens? Laten we de docenten die het echte werk doen op de lastigste scholen, de docenten die echt verschil maken voor meest achtergestelde kinderen, tot de best betaalde krachten maken.

Kortom, ik ben niet tegen inkomensverschillen zolang die mensen belonen voor de banen die ze creëren, en niet voor de mensen die ze ontslaan. Ik ben niet tegen inkomensverschillen zolang die mensen belonen voor het risico nemen en niet voor de belangen die ze managen. Ik wil die mensen belonen die zich uit de naad werken om een verschil te maken.

De prijs voor de beste docent

Belastingen zijn een manier waarop we onverdiende inkomensverschillen proberen te temperen. We zien maar al te vaak dat bonussen onverdiend zijn. Ze komen voort uit een ons-kent-ons-cultuur. Daarom moeten we bonussen zwaarder belasten, dan wordt het voor bedrijven minder interessant om ze uit te keren behalve wanneer ze echt verdiend zijn.

Belastingen zijn een manier waarop we als samenleving verantwoordelijkheid nemen voor elkaar. Het is de prijs die we betalen om de beste mensen onze ouderen te laten verplegen, die de beste zorg nodig hebben. Het is de prijs die we betalen om de beste mensen als politieagent te krijgen in de wijken waar de meeste overlast is. En het is de prijs die we betalen om de beste mensen docent te maken voor de leerlingen die de grootste kans hebben uit te vallen.

En daarom vind ik dat gemeenschapsgeld niet moet eindigen bij de raden van toezicht, de directeuren van woningbouwcorporaties en de beleidsambtenaren in Den Haag. Gemeenschapsgeld moet terechtkomen bij de professionals die zich inzetten voor de samenleving. Dat kunnen we in Den Haag zo regelen. Dat is een kwestie van politieke wil.

In de Amerikaanse droom is iedere cent belasting die je betaalt een rem op je motivatie. In de Amerikaanse droom is iedere cent belasting een inbreuk op je individuele vrijheid. In mijn Nederlandse droom is belasting een rem op een excessieve bonuscultuur. In mijn Nederlandse droom is belasting een manier om te betalen voor docenten, verplegers en politieagenten. In mijn Nederlandse droom is belasting een manier om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar.

'Eigen schuld dikke bult'

De cruciale vraag is dan: hoe gaat een samenleving om met mensen die minder kunnen verdienen dan anderen, buiten hun schuld om? Misschien kunnen we dit het beste zien bij jong gehandicapten. Dit zijn mensen die om een psychische reden niet meer aan het werk kunnen of om een lichamelijke reden minder kunnen werken. Ze zijn geboren met een erfelijke aandoening of hebben een ernstig ongeluk gehad in hun leven. Buiten hun eigen schuld om kunnen deze mensen dus minder verdienen dan mensen die gezond geboren zijn.

De Wet Werken naar Vermogen is een van de grootste hervormingen van dit kabinet. Deze wet moet een bestaansminimum verzekeren voor verschillende groepen, waaronder jongeren met een handicap. De wet is één van de grote ideologische missies van het kabinet: het centrale idee achter de wet is dat als er teveel mensen in een uitkering zitten en niet werken, dat komt omdat de sociale zekerheid mensen te veel verwent. De uitkeringen zijn te hoog en het arbeidsethos is te laag.

Mensen nemen zelf geen eigen verantwoordelijkheid meer en houden hun hand op bij de overheid.
Ik heb zelden zo'n simplistische analyse gezien. De oplossing van dit kabinet is even simplistisch: dit kabinet verlaagt de uitkeringen en verhoogt toelatingseisen. Dit kabinet denkt: als je mensen maar genoeg afknijpt dan gaan ze van zelf werken. Als je niet aan het werk gaat, is dat voor dit kabinet een eigen keuze en geldt 'eigen schuld dikke bult'. Het is een mooi ideologisch dogma: 'je eigen inkomen is je eigen verdienste' maar het is niet de maatschappelijke realiteit.

Verantwoordelijkheid nemen

Door mijn werk als vakbondsvoorzitter heb ik veel gehandicapte jongeren persoonlijk mogen ontmoeten. Geen enkele zegt: 'Ik zit het liefste thuis op de bank.' Allemaal willen ze aan het werk. Ze willen niet alleen maar naar de muren van hun huis staren, maar uit hun huis komen. Ze willen niet alleen maar hun verzorgers spreken, maar nieuwe mensen leren kennen. Ze willen niet alleen maar hun hand op houden, maar bijdragen aan de samenleving waarin ze leven.

Maar dat is voor deze jongeren moeilijker dan je denkt: werkgevers zijn bang dat zij snel zullen uitvallen. Ze kunnen minder uren maken dan gezonde werknemers. En om aan het werk te blijven hebben ze ondersteuning nodig. Het heeft geen zin om deze jongeren te prikkelen om harder te gaan werken door hun uitkering te verlagen. Motivatie is niet het probleem.

Sommigen van ons kunnen door toeval wel hard werken. Ik reken mezelf daar ook toe. We zijn gezond en hebben van huis uit het beste mee gekregen. Wij hebben een groot geluk gehad in ons leven. Mensen die minder verdienen omdat ze chronisch ziek zijn, een aangeboren afwijking hebben of een ernstig ongeluk hebben gehad, hebben recht op een waardig inkomen.

We moeten hen niet straffen omdat ze buiten hun schuld om minder kunnen verdienen. We moeten niet hun uitkeringen verlagen. We moeten ervoor zorgen dat deze mensen de juiste ondersteuning krijgen om aan het werk te gaan.

Dat betekent coaching voor werkgevers. Dat betekent begeleiding voor deze werknemers. En dat betekent training voor hun collega's. Je hebt werkgevers nodig met geduld, die willen investeren in dit bijzondere talent en die hun organisatie willen aanpassen aan mensen die anders zijn dan gemiddeld. En dat hoeft niet altijd geld te kosten of lasten te leggen bij het bedrijf.

Ik ken bedrijven die zeggen: 'als softwaretester heb ik het liefst een autist.' Veel mensen vinden het saai om de hele dag hetzelfde te doen, maar door de kronkel in hun hoofd doen autisten dat het liefst. Het gaat dus niet om alleen om werken naar vermogen maar ook werkgeven naar vermogen.

Ons succes en ons falen zijn niet alleen onze eigen verdienste: neem één van mijn beste vrienden van de middelbare school. Dit was een jongen met wie ik in dezelfde klas heb gezeten: hij haalde altijd de hoogste cijfers. Ik zat met hem in hetzelfde voetbalteam: hij stond altijd in de basis. Rond zijn twintigste werd duidelijk dat hij een ernstige psychiatrische aandoening had. Nu krijgt hij als gehandicapte jongere een uitkering.

Hij woont onder de begeleiding van beste professionals en werkt een paar uur in de week bij een supermarkt. Het kost hem moeite om zich te concentreren. Hij vindt het lastig om zich aan afspraken te houden. Dat is voor hem een grote uitdaging. Niet omdat hij verwend is door een te hoge uitkering, maar omdat zijn brein hem in de steek laat. We zaten laatst in het café en toen vroeg hij me: 'Waar is het misgegaan? Wat is het verschil tussen jou en mij?' Een kleine genetische afwijking heeft zijn toekomst anders gemaakt dan hij zich ooit had kunnen voorstellen.

Mijn Nederlandse Droom 

Mijn vriend doet alles wat in zijn vermogen ligt om mee te doen in deze samenleving. Al is het maar één uur dat hij in de supermarkt kan werken. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid.

Dat is mijn Nederlandse droom. Het is geen droom waarin je denkt dat je alles aan jezelf te danken hebt, zoals de Amerikaanse. De realiteit is veel complexer dan dat: niet alle succes is eigen verdienste, niet alle falen is eigen schuld. Veel van wat je bereikt in je leven is het resultaat van geluk buiten je eigen verantwoordelijkheid om; en veel van wat er mis gaat, is het resultaat van ongeluk, waar je niets aan kon doen.

Jong gehandicapten kiezen er niet voor om geboren te worden met een afwijking. Dat dwingt ons tot bescheidenheid: niet alles wat wij bereiken hebben we aan onszelf te danken. De mensen met wie je samen hebt gehockeyd, het sociale kapitaal dat je ouders je hebben gegeven, en het lichaam waarmee je bent geboren: dat alles bepaalt mede hoe succesvol je bent.

Als we ons succes niet aan ons zelf te danken hebben moeten verantwoordelijkheid nemen voor anderen. Als ondernemer kunnen we dat doen door mensen in dienst te nemen die anders zijn dan normaal. Als buurtbewoner kunnen we dat doen door voor te lezen aan kinderen die anders nooit worden voorgelezen. Als burger doen we dit door de lasten te dragen voor de begeleiding die nodig is om mensen aan het werk te helpen.

In potentie is onze verzorgingsstaat dé manier om ervoor te zorgen dat mensen hun dromen kunnen najagen: om met training en ondersteuning het werk te vinden waarin ze zichzelf kunnen ontplooien en een eigen inkomen kunnen verdienen. Dan is de overheid een onderneming tot nut van het algemeen: de manier waarop we verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en verzekeren dat iedereen in vrijheid zijn eigen pad in het leven kan volgen.

Dat betekent dus dat we vrijheid niet zien als zo laag mogelijke belastingen of zo min mogelijk overheidsingrijpen. Vrijheid betekent dat we er als samenleving voor zorgen dat iedereen moet kunnen worden wie hij kan en wil zijn. Als je tachtig uur per week als manager kan werken, moet je de verantwoordelijkheid nemen dat iemand anders de ondersteuning krijgt om acht uur per week in een supermarkt te werken.

Het gaat om de mogelijkheid om je hart te kunnen volgen: of je nu als leraar jonge mensen enthousiast wil maken over de wereld om hen heen, of als je alles doet wat er in je vermogen ligt om mee te kunnen doen, al is het maar dat je, zoals mijn vriend, één uur dat in een supermarkt werkt. Zo'n jongen is minstens zo'n grote held als die jonge belegger op de Zuidas met een Blackberry aan zijn oor en aan Audi onder zijn kont. In de wereld van eigen schuld dikke bult is mijn gehandicapte vriend een loser, maar in de Nederlandse droom, in mijn Nederlandse droom, is hij een winnaar.

Met dank aan Simon Otjes en Diederik ten Cate.

Dit is de tekst van een lezing die Jesse Klaver hield in de Liberale Kerk op 1 april 2012.