Het postliberalisme van Avner Offer

Zelfkant van de vrijheid

De Engelse socioloog Anthony Giddens is niet de eerste of enige die een verband legt tussen de toegenomen keuzevrijheid en dwangmatig gedrag zoals dat rond (teveel) eten, roken en shoppen. We zijn vrijer dan ooit om onze levensstijl vorm te geven. Maar de keerzijde van die vrijheid is het risico van verslaving. (1)

Liberalen bagatelliseren dit risico: roken, eten en shoppen zijn je eigen keuze, dus de gevolgen daarvan zijn je eigen schuld. Maar er vallen ongeveer 23.000 rookdoden per jaar. Aan verslavingen wordt een hoop geld verdiend: de Nederlandse staat strijkt bijvoorbeeld 2,5 miljard per jaar aan tabaksaccijns op.

Bedrijven hebben het vooral gemunt op kwetsbare jongeren. Wanda de Kanter, een van de longartsen die een naming-and shaming-actie begon tegen de tabaksindustrie en zijn politieke lobbyisten gebruikt het beeld van een giraffejong dat onder de benen van zijn moeder vandaan wordt gegrist door een leeuw. (2)

Dat de liberale vrijheid een schrijnende zelfkant heeft is ook de kerngedachte van de historisch econoom Avner Offer, die binnenkort op uitnodiging van Bureau de Helling ons land aandoet. Zijn hoofdwerk The Challenge of Affluence (2006) bevat een vernietigende kritiek op de rationele keuzetheorie die aan het liberale wereldbeeld ten grondslag ligt.

Die is volgens hem niet veel meer dan een wetenschappelijk opgedofte reclame voor zelfzuchtig individualisme. Welzijn zou het beste worden gerealiseerd via vrije marktkeuzes, met consumentensoevereiniteit, winstmaximalisatie en economische groei als hoogste doelen.

Maar de aanname dat die keuzes rationeel zijn, want 'ongedwongen' en goed geïnformeerd, is tautologisch. De 'onzichtbare hand' die deze individuele keuzes omzet in de maximale welvaart van allen bestaat niet, is 'simply an article of faith'. Volgens Offer geloofde Adam Smith hier zelf niet in: welzijn was eerder afhankelijk van de 'sympathie' van anderen.

Keuzemoeilijkheden

Kiezen is feilbaar. Markten zijn verre van alwetend. Mensen weten niet altijd wat ze willen, volgen hun impulsen, kennen niet alle opties, en worden door tal van externe krachten beïnvloed. De rationele keuzetheorie veronderstelt een onmenselijk niveau van voorkennis, calculatie en analyse. Twee grote problemen staan in de weg: kortzichtigheid en tijdsinconsistentie.

De wil tot instant-bevrediging botst met het verlangen naar zekerheid op lange termijn. Het reptielengedeelte van ons brein fixeert zich op het hier en nu en verdraagt geen uitstel of matiging. Kortzichtigheid resulteert daarom in een hoge 'discount rate': toekomstige opbrengsten krimpen met een bepaald percentage in de tijd wanneer ze worden vergeleken met onmiddellijk haalbare resultaten.

Grotere keuzemogelijkheden leiden dus tot grotere keuzemoeilijkheden. De materiële overvloed leidt tot een stroom van nieuwe prikkels, die zorgen voor ongeduld, hebberigheid en onbehagen. Zij versterken de kortetermijnbias en ondermijnen de zelfbeheersing. De meest pregnante vorm van kortzichtigheid is verslaving: het duidelijkste bewijs van de feilbaarheid van 'liberale' keuzes.

Vandaar de noodzaak van zowel persoonlijke als sociale (zelf-) bindingstechnieken ('committent devices'): gewoonten, normen en instituties die een betere balans kunnen bewaren tussen kortetermijnprikkels en langetermijnzekerheid.

Die (zelf-)bindingsmechanismen vormen volgens Offer het hart van de beschaving. Overheden hebben als belangrijkste taak om de tijdsinconsistentie tegen te gaan en de maatschappelijke zelfcontrole vorm te geven. Moderne democratieën stellen immers slechts een beperkt vertrouwen in de keuzevrijheid van hun burgers, en zijn er niet vies van om die bij te sturen.

Liberalen vergeten maar al te graag dat veel burgers welbewust (rationeel) kiezen om te worden gereguleerd, dus om 'onvrij' te zijn. Paternalisme is dan ook geen vies woord: 'Als zowel het maken van keuzes als zelfbeheersing moeilijk en feilbaar zijn, is de normatieve vraag niet óf interventie ooit gerechtvaardigd is, maar hoeveel, in welke vorm, en wanneer.'

Goede keuzes zijn geen vrije keuzes

Zijn boek mondt zodoende uit in een Aristoteliaans pleidooi voor prudentie en matiging. De uitdaging is niet het maximaliseren van consumptie, maar het terugschroeven ervan tot een niveau van 'genoeg' en tevredenheid, waarbij kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Naast geld als blijk van waardering bestaat er ook nog zoiets als de 'economie van het aanzien' (regard): de authentieke waardering van anderen is een van de belangrijkste bronnen van 'inkomsten' en moet meer gewicht krijgen.

Het meten van welvaart en welzijn in termen van economische groei is 'to confuse the speed on the dial with the well-being of the passenger.' Maak de welvaart duurzaam, in plaats van 'to privilege money because it is easy to count.' Behalve het trainen van persoonlijke wilskracht is ook de overheid hard nodig om de consumentensoevereiniteit in te perken en de zelfbinding te bevorderen, zeker in het licht van grote uitdagingen als de financiële crisis, de dreigende oliepiek en de klimaatverandering.

Offers werk is van een inspirerende diepte en breedte (de bibliografie van zijn belangrijkste boek telt 70 bladzijden) en heeft als kern de postliberale gedachte dat de vrije markt niet vrij is en 'goede keuzes geen vrije keuzes zijn'. Zoals al bleek bezit hij ook de gave om die kerngedachten te vertalen in compacte aforismen.

Hier volgen er tot slot nog een paar: 'Status is a male preoccupation, which is rewarded by access to women.' En: 'Economic growth has a strong positive impact on the quality of life in poor countries. That does not constitute an argument for further enriching the rich in the most affluent countries.' De frenetieke zelfzucht van de huidige economische en politieke elites moet worden gematigd door een dosis noblesse oblige en een cultuur van dienstbaarheid en bescheidenheid. Want, zo besluit Offer, 'Well-being is more than having more.' 

    Voetnoten 

    1. The Guardian, 16.10.2007. 
    2. NRC Handelsblad 23.3.13.