Aan het begin van de zomer gooide De Nederlandsche Bank (DNB) een steen in de vijver. DNB rekende uit dat door de plannen uit het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie het begrotingstekort volgend jaar gaat oplopen tot 3,3 procent. ‘Er wordt erg scherp aan de wind gezeild’, aldus Olaf Sleijpen, directeur Monetaire Zaken bij DNB.

Aan het einde van de zomer sloeg het Centraal Planbureau (CPB) op de trom. Want hoewel de economische groei en koopkracht toenemen, loopt vooral ook het begrotingstekort op. Volgens CPB-directeur Pieter Hasekamp ‘schuurt het kabinet dicht langs de vangrail’.

Net als DNB en CPB hint ook VVD-minister Eelco Heinen van Financiën op de noodzaak van extra bezuinigingen als het begrotingstekort de drie procent van het bruto binnenlands product (bbp) passeert. Ik heb daar mijn bedenkingen bij.

“ Waar we vanaf moeten is de obsessie met de starre en arbitraire drieprocentsnorm ”

Voor gezonde overheidsfinanciën is het natuurlijk heel belangrijk dat er een goede balans is tussen de inkomsten en de uitgaven. Ik wil dan ook geen pleidooi houden tegen begrotingsdiscipline. Maar waar we wel vanaf moeten is de obsessie met de starre en arbitraire drieprocentsnorm. Het idee dat het begrotingstekort niet meer mag zijn dan drie procent van het bbp (en over enkele jaren nog minder) is een Europese norm waar de komende tijd weer strenger op gehandhaafd gaat worden.

Waarom we van de drieprocent-obsessie af moeten?

Ten eerste is het een willekeurig getal. Het is een verzinsel van een Franse ambtenaar die begin jaren tachtig de opdracht kreeg om president Mitterrand uit de politieke brand te helpen. Mitterrand was nog maar een jaar president, maar onder zijn bewind was het tekort opgelopen van 30 naar 100 miljard Franse francs. De ambtenaar in kwestie, Guy Abeille, verzon een list om hier een beter verhaal van te maken. Door het tekort af te zetten tegen de omvang van de economie rolde er een klein percentage uit van net geen drie procent. ‘Dat was een mooi, clean getal’, zo blikt de ambtenaar er zelf op terug.

Inhoudelijk was er dus niet echt een goede reden om het huishoudboekje van de overheid te relateren aan de consumptie van de overheid, huishoudens en bedrijven samen. En als de Franse economie in 1982 een andere omvang had gehad, dan was er dus ook een ander getal uitgekomen.

Europese afspraken over begrotingsdiscipline zijn wel nodig, erkent ook Abeille. Maar hij pleit ervoor die zo in te richten dat de eurolanden voldoende begrotingsruimte houden voor ‘strategische uitgaven’, die het algemeen belang op lange termijn dienen. Dat is nu niet het geval.

Ten tweede zet de obsessie met de drieprocentsnorm een automatische bezuinigingsreflex in gang. Neoliberale economen zien maar één oplossing om te sturen op het begrotingstekort. En dat is het snijden in de uitgaven. Dat is de kant van de weegschaal waar alle investeringen van de overheid staan. Dat is geld om onze publieke voorzieningen mee te financieren, denk aan thuiszorg, ouderdomspensioen, scholen, buslijnen, straatverlichting, jonge-boeren-premies, etc. Kortom, geld dat bedoeld is om te kunnen (samen)leven. En van deze kale kip is tegenwoordig weinig meer te plukken.

“ Wie het begrotingstekort wil laten slinken, kan ook denken aan herverdelen ”

De andere kant van de weegschaal blijft door de bezuinigingsreflex totaal buiten beeld of wordt bewust buiten beeld gelaten. Dat is de inkomstenkant, oftewel de belastingen en premies. Je kunt ook op het begrotingstekort sturen door hieraan te sleutelen. Hier zijn immers nog wel wat kippen te vinden met een bonte kraag aan veren. Zo vond GroenLinks-PvdA-Kamerlid Luc Stultiens in het hoofdlijnenakkoord een mooie bezuinigingspost van 1,2 miljard per jaar aan fiscale cadeaus voor buitenlandse aandeelhouders en multinationals. Wie het begrotingstekort wil laten slinken, kan dus ook denken aan herverdelen.

Ten derde heeft de coronacrisis laten zien dat het in bepaalde situaties juist verstandig kan zijn om je niet blind te staren op een strikt getal voor het begrotingstekort. In 2020 is de Europese drieprocentsnorm in de ijskast gezet en heeft de Europese Unie zich uit de crisis kunnen investeren met een herstelfonds van 750 miljard euro.

De komende jaren staat Europa opnieuw voor een immense uitdaging. Deze keer staat niet onze gezondheid, maar onze veiligheid op het spel. Zonder investeringen kunnen we ons niet wapenen tegen de klimaatcrisis en geopolitiek vuurwerk. Laten we onszelf dus vooral niet vleugellam maken door de obsessie met een arbitrair getal.

Een alternatieve obsessie

In plaats daarvan stel ik voor dat we ons collectief druk gaan maken om een ander wezenlijk probleem in onze economie en samenleving: de groeiende ongelijkheid. Dat leidt immers tot meer stress, gezondheidsproblemen en geweld, tot minder kansengelijkheid en tot meer verwoestende luxeconsumptie. En laten we vooral de ondemocratische machtsconcentratie niet vergeten waarmee de economische elite zichzelf in stand houdt in een ongelijk land.

Het was de vakbond FNV die na publicatie van de CPB-ramingen niet over het begrotingstekort struikelde, maar over de scheefgroei tussen arm en rijk. De zogenaamde arbeidsinkomensquote heeft volgens de vakbond een historisch dieptepunt bereikt. Dat betekent dat een kleiner deel van de welvaart ten goede komt aan mensen die werken (arbeid) en een steeds groter deel aan aandeelhouders en vermogenden die slapend rijk worden (kapitaal). Een alternatief voor de aiq kan ook de Gini-coëfficiënt zijn – een maatstaf voor vermogensongelijkheid. Hier kunnen we ook een heilige norm voor afspreken waar lidstaten zich aan moeten houden. En bij overschrijding volgen financiële sancties, praten we de talkshows erover vol en verwacht ik een CPB-directeur die de noodklok luidt. Want schuren we met ontwrichtende ongelijkheid niet te dicht tegen de vangrail?