Klimaatcrisis én ongelijkheid radicaal te lijf

De Amerikaanse columnist en schrijver Thomas Friedman was er vroeg bij. In de New York Times van ruim tien jaar geleden deed hij een oproep die doorklinkt tot vandaag. Om klimaatverandering te stoppen en van de fossiele verslaving af te komen is er een Green New Deal nodig, schreef Friedman. In zijn visie is dat een groot industrieel programma, aangejaagd door de overheid, die met investeringen, innovatie, beprijzing en normering een immense transitie moet leiden.

Friedman heeft school gemaakt, ook al duurde het nog meer dan tien jaar voor het idee vastere voet aan de grond kreeg. Daarvoor was een jonge Amerikaanse activiste nodig, een politiek gedreven serveerster in een tacorestaurant, die een brutale gooi deed naar een parlementszetel in haar stad New York. Alexandria Ocasio-Cortez daagde de gedoodverfde winnaar Joseph Crowley uit en versloeg hem – tegen alle verwachtingen in.

    Illustratie over meerdere oplossingen bieden
    Illustratie: Sjoerd van Leeuwen

    Het paradepaard van haar programma: de Green New Deal. Ocasio-Cortez was in een klap beroemd, kwam in het Huis van Afgevaardigden, en gaat sindsdien gemakshalve als AOC door het leven. Bij beroemdheden volstaan nu eenmaal de initialen. Met AOC nestelde het idee van een Green New Deal zich vast in het politieke debat. Niet alleen aan de overzijde van de oceaan, maar ook in Europa. Helemaal onbekend was het fenomeen hier overigens niet.

    In Engeland had een kleine denktank in 2008 een eerste uitgewerkte Green New Deal opgesteld, de VN-tak UNEP schreef een Global Green New Deal en GroenLinks volgde in 2008 en 2009 met voorstellen om de klimaatcrisis in samenhang met de kredietcrisis aan te pakken, onder de titel The Green Deal (2008) en The Green Deal 2.0 (2009).

    Ook andere groene partijen in Europa waagden zich aan een op de New Deal geïnspireerd programma, maar erg veel impact had het allemaal niet. Tot vorig jaar, het jaar dat de Green New Deal door de Amerikaanse Democraten werd omarmd. En er een Europese Commissie aantrad die een Europese Green Deal tot spil van haar beleid lanceerde.

    Wat is de deal?

    De Green New Deal wordt steeds een beetje anders ingevuld, maar er is een grote gemene deler. Die gaat terug op het origineel: de New Deal waarmee president Roosevelt in de jaren 30 van de vorige eeuw de werkloosheid in Amerika bestreed en zorgde voor nieuwe economische groei. Zijn deal: een sturende overheid die economische groei creëert en tegelijkertijd sociale misstanden oplost.

    In de Green New Deal gaat het om een soortgelijke deal. De overheid neemt de regie en hervormt de oude, fossiele economie tot een duurzame klimaatneutrale economie. En die hervorming gaat hand in hand met een sociaal programma dat ongelijkheid in de samenleving verkleint. Kortom: een eerlijke transitie, waar iedereen beter van wordt.

      “ Is een Green New Deal inderdaad een optelsom van maatregelen of is er een systeemwijziging nodig? ”

      Dat klinkt prachtig, maar kunnen we onze welvaart wel op peil houden zonder fossiele industrie? En kunnen we de sociale verzorgingsstaat overeind houden als we fossiel verlaten? Hoe betalen we dat? De Green New Deal-voorstanders beweren voor deze dilemma’s een oplossing te bieden. Maar wie de diverse programma’s leest, blijft met veel vragen achter.

      Aan ideeën voor maatregelen ontbreekt het niet. Die variëren van groene belastingen (zoals de CO2 belasting), investeringsfondsen van de overheid en de inzet van de pensioenspaarpotten tot de aanleg van groene infrastructuur, omscholingsprogramma’s voor nieuwe groene banen en slimme mobiliteit.

      Maar is een Green New Deal inderdaad een optelsom van maatregelen? Of is er een meer fundamentele verandering nodig, een systeemwijziging die de bestaande structuren van  sociale uitsluiting en ecologische uitbuiting bij de wortel aangrijpt?

      Voor een partij die klimaat tot speerpunt maakte en ervoor koos dit te combineren met links beleid zijn dit existentiële vragen. Als er dus één partij is die over de fundamenten van een Green New Deal moet meedenken, is het GroenLinks.

      Nu of nooit

      Eerst een stapje terug, naar het probleem waar het allemaal om begonnen is. De klimaatcrisis. Het probleem is bekend. De atmosfeer bestaat uit een zekere natuurlijke hoeveelheid broeikasgassen. CO2 is er daar een van. Tot ongeveer 1750 was dat geen probleem. Natuurlijke schommelingen verliepen langs eeuwenlange tijdslijnen. De Industriële Revolutie bracht daar verandering in.

      Mechanisatie was mogelijk dankzij fossiele brandstoffen. Steenkool, en later olie en gas, werden de drijvende krachten achter een stormachtige ontwikkeling van de industrie die niet alleen economische groei, grotere welvaart en verstedelijking bracht, maar ook luchtvervuiling.

      Tot ongeveer 1970 ging dat in een rustig tempo, maar daarna nam de uitstoot van schadelijke stoffen echt een hoge vlucht. Kort door de bocht kunnen we stellen dat de urgentie van het klimaatprobleem in de afgelopen halve eeuw pas echt is ontstaan.

      De hoge concentratie broeikasgassen - naast CO2 gaat het om methaan, lachgas, ozon, waterdamp en fluorgassen - zorgt voor opwarming. Dat gaat nu zo snel dat we van een klimaatcrisis spreken. Het IPCC houdt ons op de hoogte van de ernst van de situatie. De opeenvolgende rapporten zijn, ondanks de wat onderkoelde academische toon, alarmerend.

      “ Uitstel van maatregelen betekent meer doden, meer ziekte, meer conflict, meer armoede ”

      Inmiddels is voor iedereen die nog enige waarde aan wetenschappelijk onderzoek hecht duidelijk dat we acuut moeten ingrijpen. Ieder uitstel betekent meer doden, meer ziekte, meer conflict, meer armoede.

      In die context ontstonden de verschillende Green New Deals. Het klimaatprobleem is door menselijk handelen ontstaan en menselijk ingrijpen kan voorkomen dat de aarde nog verder opwarmt. In 2015 werd met het Klimaatakkoord van Parijs internationale politieke consensus bereikt over doelstellingen van klimaatbeleid (maximaal 1,5 à 2ºC opwarming). Landen formuleerden individueel beleidsdoelstellingen.

      In Nederland werd dat 49 procent minder CO2-uitstoot van broeikasgassen in 2030, en 95 procent minder CO2-uitstoot in 2050 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Europa maakte het af op 40 procent minder uitstoot ten opzichte van 1990, maar kondigt aan die doelstelling dit jaar aan te scherpen.

      Nog maar net op weg met deze ambities weten we nu al dat we die doelstellingen niet halen. Het voorgenomen klimaatbeleid in Nederland is onvoldoende, zeggen onder andere het Planbureau voor de Leefomgeving en de Raad van State. En ook internationaal ziet het er somber uit. UNEP, het IPCC en tal van onafhankelijke onderzoeken laten zien dat de opgetelde beleidsinitiatieven internationaal lang niet voldoende zijn om de opwarming onder de 2, laat staan 1,5ºC te houden.

      Deze trage voortgang brengt de Europese Commissie er nu toe de doelen omhoog bij te stellen. In de Europese Green Deal wordt aangekondigd dat in de zomer van 2020 besloten wordt over het opschroeven van de doelstelling voor vermindering van broeikasgassen naar maximaal 55 procent. Als dat gebeurt zal ook Nederland de doelen voor 2030 aanpassen en dezelfde reductiedoelstelling hanteren.

      De vraag die dat onmiddellijk oproept is: als we nu al binnen de bestaande structuren onvoldoende in staat zijn om de eerste maatregelen te nemen die tot voldoende reductie van broeikassen leiden, hoe gaan we dan in korte tijd nog eens versnellen? Het laaghangend fruit is de komende jaren immers wel geoogst.

      Bovendien: de Green New Deal gaat over meer dan reductiedoelen voor broeikasgassen. Essentieel is dat de groene transitie gepaard gaat met sociale hervormingen. Het ‘vergroenen’ van productie- en consumptiepatronen vraagt om ander gedrag en om andere keuzes.

      De parameters voor economische groei en de afwegingen voor individueel welzijn gaan op de schop. Dat vergt meer dan alleen het sluiten van kolencentrales en het aanleggen van zonne- en windparken. Bij iedere maatregel om fossiele brandstoffen terug te dringen blijkt duidelijker dat we een fossielvrije samenleving in 2050 alleen realiseren als we bereid zijn de fundamenten van de inrichting van onze samenleving ter discussie te stellen. Anders gezegd: we kunnen niet de kool en de geit sparen. 

      Ofwel we zijn bereid systemisch naar de crisis te kijken en aan de fundamenten van ons sociaaleconomische systeem te sleutelen, ofwel we sturen bij binnen de bestaande kaders. Dat laatste gebeurt momenteel. We boeken er kleine succesjes mee - er komen zonne- en windparken bij, we sluiten kolencentrales met een goed sociaal plan - maar het weegt niet op tegen de constatering dat we te langzaam gaan, en te weinig vorderingen maken.

      Een huiveringwekkend bewijs daarvoor is het Production Gap rapport dat onlangs verscheen. Hieruit blijkt dat de door overheden geplande productie van fossiele brandstoffen een gigantische afwijking van de gestelde klimaatdoelen aantoont. Geplande investeringen zullen ertoe leiden dat we de komende tien jaar 50 procent meer fossiele brandstoffen produceren dan de hoeveelheid die geoorloofd is om op 2 oC opwarming uit te komen. En zelfs 120 procent meer dan nodig is om op 1,5ºC uit te komen.

      Dat staat in schrille verhouding tot de goede initiatieven, die slechts de groei van uitstoot remmen, maar niet tot de benodigde afname leidt. Het is duidelijk dat doorgaan op de huidige voet betekent dat we steeds verder achter de gestelde doelen aanlopen en uiteindelijk een veel grotere crisis veroorzaken.

      Vier transities

      Draagvlak voor systeemverandering betekent dat we accepteren dat de klimaatcrisis het gevolg is van de manier waarop onze samenleving is ingericht. Klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, toenemende ongelijkheid, armoede, uitputting van grondstoffen, ze hebben met elkaar te maken. Die samenhang geven we zelf vorm, dus we kunnen haar ook veranderen.

      Een Green New Deal die ons helpt op lange termijn welvarend te blijven, zal gebaseerd moeten zijn op vier grote systemische transities.

      Allereerst is de huidige klimaatcrisis een gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen, die de motor vormen van onze huidige economie. Een economie die gebaseerd is op de belofte van een markt die de hoogst mogelijke welvaart voor iedereen oplevert. Maar onze economie doet dat niet, het schept juist grote ongelijkheid, put de aarde uit en vernietigt het leven op aarde. De eerste transitie die een Green New Deal moet inzetten is daarom een economische transitie.

      De tweede transitie is een financiële transitie. Het huidige monetair-financiële systeem stimuleert geldstromen naar fossiele industrie, die op korte termijn geld opleveren, maar op langere termijn schadelijk zijn. Bovendien behartigt het monetair-financiële systeem vooral de belangen van de allerrijksten. Het systeem vergroot ongelijkheid en is zo kwetsbaar voor schokken (recessie) dat het investeringen in langetermijnactiviteiten die hard nodig zijn voor de financiering van een Green New Deal ontmoedigt.

      Een derde transitie in een Green New Dealprogramma moet zich richten op het terugveroveren van de democratie. De afgelopen halve eeuw is de macht verschoven naar de top van het bedrijfsleven en een kleine groep superrijken. Die machtsverschuiving zorgt voor een serieuze aantasting van de democratie en draagt bij aan ongecontroleerde vervuiling en grotere ongelijkheid.

        “ Concurrentie en een winnaarsmentaliteit zouden leiden tot een eerlijke verdeling van welvaart ”

        De vierde transitie tenslotte, is een ethische. Sinds Margaret Thatcher haar befaamde There is no alternative-motto aan de ideologie van de vrije en gedereguleerde markt gaf en er internationale consensus groeide dat het neoliberalisme het best mogelijke model voor welvaartsgroei is, groeide ook een nieuwe moraal.

        Die nieuwe moraal vertelde ons dat het nastreven van eigenbelang de beste manier is om welvaart te vergroten. Dat concurrentie en een winnaarsmentaliteit tot een eerlijke verdeling van die welvaart zouden leiden. Dat verrijking aan de top tot een trickle-down effect zou leiden. En dat iedereen die zijn talenten inzet, daar op een eerlijke manier voor beloond wordt.

        Inmiddels weten we dat dat allemaal niet gebeurde. De neoliberale moraal heeft tot grotere ongelijkheid geleid, tot onhoudbare consumptiepatronen, verhoogde schuldenlasten en tot roofbouw op de aarde. Een nieuwe moraal is nodig, een ethische herbezinning op ons collectieve belang.

        It’s the economy...

        Denken over economie betekent denken over hoe we de schaarse bestaansmiddelen verdelen. In een eerlijke economie verdelen we de welvaart en zorgen we dat we zo weinig mogelijk schade aanrichten aan de welvaart van anderen of die van toekomstige generaties.

        De huidige economie presteert op de twee kernbegrippen in deze beschrijving – eerlijke verdeling en duurzaamheid – niet zo best. Dat geldt allereerst voor de verdeling van de welvaart. De inkomens- en vermogensongelijkheid is groot. Extreme armoede in sub-Sahara Afrika neemt toe, rijkdom in de westerse wereld groeit. De ruim tweeduizend miljardairs op de wereld hebben meer vermogen dan de armste 4,6 miljard mensen (60 procent van de wereldbevolking).

        In welvarende westerse landen leven mensen onder de armoedegrens, terwijl anderen van gekkigheid niet weten wat ze met hun geld en bezit moeten doen. In Nederland leven meer dan een half miljoen gezinnen onder de lage-inkomensgrens, waaronder 272 duizend kinderen, en heeft de rijkste 10 procent 60 procent van alle vermogen in handen. De ecologische voetafdruk van een gemiddelde burger in de VS en de EU is vele malen groter dan die in de minder rijke landen.

        Ook op duurzaamheid presteert onze economie slecht. De middelen die we gebruiken om aan onze wensen en behoeften te voldoen putten de aarde uit, helpen de biodiversiteit om zeep en vervuilen zodanig dat we het leven op aarde ermee bedreigen. Onze westerse welvaart houdt armoede elders in de wereld mede in stand. En vormt een serieuze bedreiging voor de kansen op welvaart voor toekomstige generaties. Al met al geen mooi plaatje. 

        De financiële crisis van 2008 schudde de wereld wakker. De crisis hielp zicht te krijgen op het falen van ons systeem. Dat bleek gebaseerd op een ideologie met tekortkomingen. Op hoofdlijnen zijn het er twee. Het hanteert een beperkte definitie van groei en gelooft dat die groei tot stand komt door de markt zo vrij mogelijk zijn werk te laten doen. 

          “ Het bbp drukt uit hoeveel er geproduceerd is in een land, maar vertelt ons niets over de wenselijkheid van die goederen en diensten ”

          De beperkte definitie van groei drukken we uit in een cijfer, het bruto binnenlands product (bbp). Het wordt wereldwijd als maatstaf voor welvaart gezien. En dat is vreemd, want het cijfer drukt slechts uit hoeveel goederen en diensten er geproduceerd zijn in een land.

          Het bbp vertelt ons niets over de wenselijkheid van die goederen en diensten. Het laat niet zien of ons welbevinden of geluk erop vooruit gaat, het maakt geen onderscheid in de manier waarop de welvaart verdeeld wordt en het toont niet hoe productie en distributie schadelijke effecten heeft voor klimaat, biodiversiteit of uitputting van grondstoffen.

          Toch wordt dat bbp-cijfer nog overal gebruikt om de economie te sturen. Door geen rekening te houden met aantasting van de leefomgeving en toenemende ongelijkheid draagt het bbp als sturingsinstrument bij aan sociale ontwrichting en klimaatverandering. En door niet te meten hoe ons welbevinden en geluk toe- of afneemt door economische activiteit, draagt het ook bij aan gevoelens van uitsluiting.

          Hoog tijd dus voor een verbreding van het gezichtsveld op de economie. Voorbij de indicator voor kale productiegroei, naar maatstaven die inzicht geven in het welzijn en welbevinden van mensen en duurzaamheidseffecten meten. Het bbp kan hooguit onderdeel van die bredere maatstaf zijn, maar vertelt een te beperkt verhaal.

          In Nederland hebben we al een Monitor Brede Welvaart die een goede aanzet is. Nu zal er internationale consensus moeten ontstaan over een methode die het mogelijk maakt de economie te sturen langs lijnen van eerlijke welvaart en duurzaamheid.

          De tweede grote tekortkoming van ons economische systeem is het doorgeschoten geloof in de vrije markt. Dit is waar het neoliberalisme de geperverteerd doorgeschoten vorm is van het liberalisme zoals Adam Smith het ooit bedoelde. Bij Smith, die moraalfilosoof was, ging de vrije markt samen met verantwoordelijkheid voor de samenleving.

          Moderne liberalen leggen de nadruk op de individuele vrijheid en zien de verantwoordelijkheid van het individu als lid van het collectief nogal eens over het hoofd. In het twintigste-eeuwse neoliberalisme is deze morele dimensie vrijwel helemaal verdwenen. Zo kwam het dat in het neoliberalisme niet alleen de staat, maar ook de ethiek van de collectieve verantwoordelijkheid in het verdomhoekje belandde. 

          Het gevolg van de neoliberale hegemonie laat zich raden: rijkdom hoopte zich op aan de top. De vrije markt gaf het bedrijfsleven vrij spel. De overheid trok zich terug als regisseur van de economie. Daarmee verloren gewone burgers hun grip op economische ontwikkelingen: het bedrijfsleven wordt nu eenmaal niet democratisch gekozen. En de koopkracht van de consument bleek geen partij te zijn voor de financiële kracht van de multinationals.

          Bedrijven kregen zo alle ruimte om door te produceren en winsten te maken. Die winsten werden verdeeld onder aandeelhouders en het topmanagement. Lonen van arbeid die de winst mogelijk maakte, stagneerden en investeringen in innovatie en ontwikkeling daalden.

          Kosten voor schadelijke effecten werden niet in de prijs meegenomen en waren daarmee niet zichtbaar in de bedrijfsvoering. Daarmee was er geen prikkel om er rekening mee te houden. Laat staan ze tegen hogere kosten uit te bannen. Gevolg: sturing van bedrijven op kortetermijnwinsten, toenemende ongelijkheid, uitputting van grondstoffen en vervuiling van de atmosfeer.

          De zichtbare hand

          Een Green New Deal vervangt de huidige neoliberale economie door een groene en sociale economie. Daarin krijgt de markt weer de rol die hem toekomt: een samenspel van partijen die dienstbaar zijn aan de collectieve welvaart (met oog voor individuele verschillen). Zowel het bedrijfsleven, burgers en de overheid zijn onderdeel van die markt. Burgers mandateren bovendien de politiek voor het voeren van regulerend beleid.

          In deze economie krijgt de overheid haar rol als marktmeester terug: een visible hand. De overheid bepaalt als een regisseur de richting en snelheid van ontwikkelingen van de economie. Binnen de kaders van deze regisseur krijgt het bedrijfsleven de vrijheid te ondernemen.

          In de groene economie heeft de overheid als marktmeester maar één belang: de collectieve welvaart van de burgers die ze vertegenwoordigt beschermen en stimuleren. Ze stuurt daartoe hoofdzakelijk langs twee lijnen: investeringen en belastingen.

          Vrije marktaanhangers hameren al decennialang op de mythe dat een overheid niet in staat is de juiste keuzes voor investeringen te maken. De inefficiëntie en bureaucratie zou haar ongeschikt maken. Het bedrijfsleven zou daarentegen efficiënt en besluitvaardig zijn. Er is echter geen enkel bewijs voor die stelling. Sterker nog: veel van de grootste innovaties zijn door de overheid in gang gezet en gefinancierd.

          In een groene economie jaagt de overheid aan en faciliteert de transitie die nodig is. In duurzame energie, in schone mobiliteit, in duurzame werkgelegenheid, in schone industrie. Daarmee worden groene en stabiele banen geschapen en innovaties aangejaagd.

          De keuzes die zo’n overheid maakt, verschillen van de huidige gerichtheid op productie binnen de kaders van de neoliberale groei-economie. Hoe mooi de productie van meer elektrische auto’s ook lijkt, het blijft een schadelijke activiteit. In een groene economie zet de overheid niet in op meer auto’s maar op investeringen die deelmobiliteit en openbaar vervoer stimuleren.

            “ In een groene economie kun je doorinvesteren tot er volledige werkgelegenheid is ”

            In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, betekent dat niet per se een einde aan de groei. Het betekent een ander soort groei. Een groei van activiteiten die bijdragen aan een groene samenleving, waarin we de natuur en de aarde beschermen en werk maken van eerlijke kansen voor iedereen.

            Een van de gevolgen zal dan ook langdurige werkgelegenheid zijn in de groene sectoren die door de overheid aangejaagd worden. Economen die hiervoor pleiten, zoals Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, roepen zelfs op net zo lang door te investeren tot er volledige werkgelegenheid is. In een groene economie kan dat.

            De hoeveelheid werk die ontstaat en nodig is om alleen al de energietransitie uit te voeren is groter dan het verlies aan banen dat veroorzaakt wordt door het uitfaseren van fossiele industrie.

            Deze nieuwe economie wordt niet langer gestuurd door een indicator die alleen de groei of krimp van productie van goederen en diensten meet (bbp), maar zal waarde toekennen aan de groei van het geluk en welzijn van mensen en aan de duurzaamheid van de groei in het heden en op de langere termijn.

            Kost dat?

            Het geld dat nodig is voor deze investeringen is beschikbaar. De Nederlandse staatsschuld is laag en kan binnen de strenge regels van het Europees begrotingsbeleid probleemloos omhoog. Ook aan de inkomstenkant kan er gewonnen worden, door belasting op vervuiling en flitskapitaal, en het terugdringen van regressieve uitgaven zoals de hypotheekrenteaftrek.

            Zo kan de Nederlandse overheid zonder probleem honderd miljard vrijmaken en toch geen ruzie met Brussel krijgen over de hoogte van de staatsschuld. Investeringen in de reële economie leveren vervolgens werk op. Sinds Keynes weten we dat dergelijke investeringen weer terugvloeien naar de staatskas.

            De voorstellen die de Europese Commissie zelf begin dit jaar deed om haar eigen Green Deal te financieren wijzen overigens al in de goede richting. Met investeringen van honderden miljarden uit de EU-begroting worden garanties gegeven die leningen uit de private sector aantrekken.

            Zoals de Italiaans-Amerikaanse econoom Mariana Mazzucato al aantoonde, zullen de investeringen van de overheid niet het geld uit de private sector verdringen, maar juist een signaal zijn om mee te investeren.

              “ Door de meest risicovolle fase van groene innovaties financieel af te dekken, geven overheden de private sector het signaal mee te investeren ”

              Overheden zijn immers in staat om de meest risicovolle fase van groene innovaties financieel af te dekken, waardoor privaat geld het vertrouwen krijgt om aanvullend te financieren. Daarom houdt de Europese Commissie er rekening mee dat iedere euro overheidsgeld die in de groene transitie wordt geïnvesteerd het bijna veertienvoudige aan extra externe financiering oplevert.

              De Europese investeringsplannen zijn dus hoopgevend – maar worden alleen realiteit als de EU-landen ook werkelijk bereid blijken nieuw geld in de transitie te investeren.

              In Nederland was bij de laatste Miljoenennota sprake van een soortgelijk investeringsfonds. Het kreeg de naam van de ministers die erom vochten wie als geestelijk vader door mocht gaan: het Wobke-Wiebesfonds. Er zit vooralsnog weinig schot in.

              Deels komt dat doordat de regeringspartijen uiteenlopende wensen proberen te dekken met dit fonds. Maar belangrijker nog is dat de partijen het fonds vooral willen aanwenden om bezuinigingen en vermarkting van de publieke sector terug te draaien. Hoe belangrijk dat ook is, het zou niet uit een extra investeringsfonds betaald moeten worden maar uit de lopende begroting.

              Een extra investeringsfonds kan beter ingezet worden voor gerichte investeringen die de economische transitie ondersteunen. Dus: voor groene bedrijvigheid, omscholingsprogramma’s, verduurzaming van gebouwen, de energietransitie, duurzame mobiliteit en andere groene innovaties.

              Als we met dezelfde coëfficiënt als de Europese Commissie rekenen, leidt een fonds met honderd miljard in Nederland alleen al tot een beschikbaar budget van 1500 miljard euro. Om dat in perspectief te zien: het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) becijferde onlangs dat de energietransitie jaarlijks 30 miljard zal kosten.

              Als we ons realiseren dat de spaartegoeden die in Nederlandse pensioenfondsen opgeslagen liggen nog eens zo’n 1500 miljard bedragen, geld dat geïnvesteerd kan worden in groene en duurzame initiatieven, dan is duidelijk dat de betaalbaarheid van een Green New Deal niet het probleem is.

              Vervuiler betaalt

              In een groene economie zal ook het belastingstelsel aangepast worden omdat activiteiten die bij de huidige grijze economie passen veel strenger belast worden. Als de markt niet zorgt voor eerlijke prijzen waarin schade aan het klimaat, uitputting van de aarde of oneerlijke arbeidsomstandigheden worden meegenomen, zal de overheid deze externaliteiten beprijzen met belastingen.

              Twee grote uitdagingen zetten een belastinghervorming binnen een Green New Deal onder druk: de verdeling van de lasten en de schaal waarop ze ingevoerd worden. Belasting op vervuilende bedrijven is hard nodig. Maar als deze belastingen doorberekend worden aan de consument leidt dat al snel tot verzet.

              Daarom zal de overheid er alles aan moeten doen om te zorgen dat diezelfde burger ofwel direct een schoon alternatief voor het vervuilende dure product heeft, ofwel dat een deel van de opbrengsten terugvloeien naar burgers. Zo worden doorberekende belastingverhogingen gecompenseerd. Een voorbeeld van een schoon alternatief voor duurdere benzine is het aanbieden van kwalitatief goedkoop of zelfs gratis openbaar vervoer.

              Om draagvlak voor de economische transitie te creëren, zullen hogere belastingen gelijk op moeten gaan met overheidsinvesteringen. Alleen als de koopkracht van burgers met de lagere inkomens stijgt, kan de populistische perceptie dat de burger moet opdraaien voor de wensen van de overheid en een groene elite bestreden worden.

                “ Importheffing is noodzakelijk zolang handelspartners niet op vergelijkbare wijze de economie vergroenen ”

                Die overheidsinvesteringen zorgen bijvoorbeeld voor nieuwe groene banen en omscholingsmogelijkheden. Ze kunnen ook ingezet worden als instrument voor inkomenspolitiek, bijvoorbeeld gerichte investeringen in de verduurzaming van sociale huurwoningen en subsidies voor oude koopwoningen waar huishoudens met lagere inkomens in wonen.

                De tweede uitdaging is de internationale. Nederland is geen eiland en ieder land is in meer of mindere mate afhankelijk van de uitwisseling met andere landen. Daarom is een vorm van importheffing noodzakelijk zolang handelspartners niet op dezelfde manier de economie vergroenen. In de Europese Green Deal wordt een CO2-heffing aan de buitengrenzen voorgesteld, een effectieve manier om een gelijk speelveld te houden.

                Dienstbaar geld

                Waaraan en hoe we ons geld uitgeven, is van belang. In het directe verlengde van een transitie naar een groene economie ligt dan ook de transitie van ons monetair-financiële systeem.

                In de huidige economie is ons geld grotendeels vrijgegeven aan de markt. Globalisering heeft ervoor gezorgd dat geld in een oogwenk van de ene kant van de wereld naar de andere kan flitsen. Overheden, die vroeger een stevige greep op hun nationale munteenheid en de centrale bank hadden, zijn teruggetreden en verloren vrijwel iedere greep op het stelsel.

                Het geld is een instrument van snelle en exorbitante verrijking voor de toch al rijken geworden. De organisatie en inrichting van het geldsysteem heeft het tot het machinevet van groeiende ongelijkheid gemaakt. En tot de smeerolie voor uitbuiting van de natuur.

                In de vrije markt gaan commerciële banken over de hoeveelheid geld die in omloop is. Slechts 7 procent van al het geld is door de centrale bank uitgegeven contant geld. Dat betekent dat de keuze waar geld geïnvesteerd wordt primair gebaseerd is op winstmogelijkheden. Winsten die niet bedoeld zijn om op langere termijn maatschappelijke doelen te dienen, maar om snel geld voor aandeelhouders op te leveren. In de neoliberale economie is maatschappelijke waarde immers vervangen door aandeelhouderswaarde.

                Een van de mythes in deze ideologie is dat aandeelhouderswaarde vanzelf maatschappelijke waarde oplevert. Wie naar de ontwikkeling van de rijkste aandeelhoudersfondsen in de laatste decennia kijkt, ziet dat daar niet veel van terecht kwam.

                Om het geld wel de juiste richting op te sturen, de richting die het maatschappelijke belang van eerlijke verdeling en duurzaamheid dient, is het noodzakelijk dat ook hier de democratische overheid regisserend en sturend optreedt.

                Stenen omkeren

                Daarvoor zijn hervormingen nodig. Allereerst bij de commerciële banken. In het huidige systeem hebben ze een dubbele rol. Enerzijds fungeren ze als commerciële kredietverstrekkers met een winstoogmerk, anderzijds hebben ze als geldverstrekker een publieke rol. Dat gaat slecht samen.

                Kortetermijnwinsten (de commerciële kant) botsen met langetermijninvesteringen in groene, maatschappelijk gewenste ontwikkelingen (de publieke taak).

                Daarnaast zijn de banken die over ons geld gaan te groot en te machtig geworden (too big to fail). Dat heeft een instabiel systeem tot gevolg. Als er een bank omvalt, volgen de andere. Die instabiliteit wordt overigens ook veroorzaakt door de steeds stijgende schuldenlast. Die was een belangrijke oorzaak voor de vorige financiële crisis.

                Een van de geleerde lessen daaruit was dat schulden die niet bijdragen aan maatschappelijke waarde een crisis riskeren. Maar de leerlingen, de bankiers, letten niet op. Hun dovemansoren hebben ervoor gezorgd dat kredieten weer net zo roekeloos worden verstrekt als voor de crisis van 2008. Banken richten zich opnieuw op het leveren van nutteloze financiële producten, die tot extra marges leiden voor bankiers maar weinig toegevoegde waarde hebben in de reële economie. Laat staan in de groene economie.

                Het bedrag dat wereldwijd uitstaat overtreft inmiddels weer de omvang van voor de crisis. En de salarissen en bonussen van de bankiers overstijgen alweer het niveau van 2008.

                  “ Voor banken die zich op commerciële kredietverlening richten, geldt dat ze niet met belastinggeld gered worden ”

                  De transitie van het monetair-financiële systeem naar een systeem dat dienstbaar is aan een Green New Deal betekent dus een aantal stevige ingrepen. De dominantie van de grote banken moet gebroken worden door ruimte te maken voor meer kleinere banken. Dat bevordert diversiteit en creëert kansen voor maatschappelijke banken die zich specifiek op de groene transitie richten. Hierbij zal er tegelijkertijd geïnvesteerd moeten worden in het toezicht op dit diverse bankenlandschap.

                  Voor banken die zich op de commerciële kredietverlening richten, met de bijbehorende kortetermijnwinsten, zal gaan gelden dat ze niet langer met belastinggeld gered zullen worden.

                  Centrale banken zullen in samenwerking met de overheid leningen voor de Green New Deal ter beschikking stellen die uiterst gunstig zijn. Banken die zich op de groene transitie richten en langere termijn geduldige kredieten verstrekken profiteren hiervan. Uiteraard wordt alle overheidssteun voor de fossiele industrie gestopt en vloeit dat geld naar groene en duurzame projecten.

                  De strategieherziening die de nieuwe ECB-president Christine Lagarde aankondigde, schept wellicht de ruimte die hiervoor nodig is. Lagarde kondigt aan ‘iedere steen om te keren’ op zoek naar toekomstbestendig beleid. Daarbij staat de invloed van de bank op klimaatverandering bovenaan haar lijstje.

                  De belangrijkste hindernis is de angst voor onrust op de financiële markten en ontwrichting. Toch is deze angst niet opgewassen tegen de risico’s die business as usual met zich meebrengen. Het monetair-financiële systeem dat de uitstoot van broeikasgassen ondersteunt, faciliteert dat met de uitputting van grondstoffen geld wordt verdiend en winsten worden opgepot bij een bovenlaag van superrijken die nog geen procent van de bevolking uitmaakt, zo’n systeem is pas een echt risico op ontwrichting.

                  Niet voor niks waarschuwen steeds meer gerenommeerde economen voor de op handen zijnde volgende financiële crisis. Het monetair-financiële systeem heeft de afgelopen decennia een hecht tandem gevormd met de neoliberale economie. Beide zijn failliet en dringend aan vervanging toe.

                  De stem van burgers

                  Met de transitie van een neoliberale economie en een bijpassend monetair-financieel systeem naar een groene en sociale economie waarin geld weer primair voor maatschappelijke doelen wordt aangewend, verschuift de rolverdeling tussen overheid, bedrijfsleven en burger radicaal. Dat is het moment dat de burger ook zijn rol nadrukkelijk zal opeisen.

                    “ Een Green New Deal kan alleen slagen als burgers zich betrokken, gehoord en gerespecteerd weten ”

                    Grote veranderingen brengen onzekerheid mee. Er ontstaat ruimte voor rattenvangers die een veilige haven voorspiegelen met toezeggingen uit een vervlogen verleden. Draagvlak voor verandering creëren, is dan niet het antwoord. Het gaat erom de burger een actieve rol te geven. Een Green New Deal kan dan ook alleen slagen als de burgers zich betrokken, gehoord en gerespecteerd weten.

                    De afgelopen tien jaar werd stap voor stap zichtbaar wat de valse beloftes van het neoliberalisme waren. Tegelijkertijd groeide de onrust en onvrede onder burgers. Logisch: hen was een leugen voorgehouden. Vrije markt, globalisering en het afschaffen van regels die het publieke belang beschermden gingen hand in hand, ongelijkheid in de samenleving nam toe. Gekozen politici kozen de kant van globalisering en kapitaal, en geloofden dat ze daarmee de lagere inkomens zouden helpen. Het gebeurde niet.

                    De neoliberale hegemonie tastte afgelopen decennia ook de democratie aan. De macht verschoof van door burgers gekozen politici naar ongekozen CEO’s van bedrijven, aandeelhouders en directies van financiële instellingen. Steeds verder nam de invloed van de politiek, en dus van de burgers, af.

                    Bankdirecteuren bepaalden waar geld in werd geïnvesteerd (niet in de maatschappelijke belangen, niet in de publieke sector), directies van technologiebedrijven eigenden zich onze persoonsgegevens toe, investeringsfondsen speelden met ons spaargeld. Democratische controle was teruggeschroefd tot een minimum en toen het fout ging in de financiële sector lag de aansprakelijkheid ineens toch bij de burger.

                    Enerzijds uitte de teleurstelling daarover zich in de opkomst van rechts-populistische bewegingen, anderzijds deed het ook een kritische linkse en groene beweging opkomen.

                    Jongeren gingen de straat op en protesteerden tegen het in hun ogen vernietigende beleid van de politieke leiders. Burgergroepen organiseerden zich en zetten politieke druk. Zowel in Engeland als in de Verenigde Staten lag de kiem voor de politieke vertaling van een Green New Deal bij grassroots organisaties die van onderop georganiseerd zijn.

                    En ook in Nederland zien we hoe in toenemende mate het maatschappelijk middenveld, samen met actieve burgers, druk zet op een politieke omslag. Nieuw strijdmiddel daarbij is de inzet van het recht. Sinds het Urgenda-vonnis wordt overal ter wereld gekeken hoe de rechterlijke macht als democratisch instrument ingezet kan worden om de belangen van burgers te verdedigen.

                    Het is een reactie op de mythes van het neoliberalisme, het is een verzet tegen financieel-economische globalisering die voortkomt uit deregulering en vrije markt. Initiatieven van burgers schieten als paddenstoelen uit de grond. Coöperaties die hun eigen energie opwekken, hun eigen omgeving groener maken, een sociaal vangnet voor elkaar organiseren. Maar ook: burgers die zeggenschap opeisen bij besluiten van hun overheden. Die het niet langer pikken dat overheden en bedrijven besluiten nemen die de maatschappelijke belangen van burgers verkwanselen.

                    We zien het succes ervan in steden als Barcelona of Valparaíso. Van onderop georganiseerde burgerbewegingen kregen er machtige posities. Ze zorgen op lokaal niveau voor gezonde lucht, schone energie, toegankelijk openbaar vervoer, voor schoon water zelfs of gratis kinderopvang.

                      “ Burgerinitiatieven gaan vaak samen met het herstel van sociaal evenwicht, minder ongelijkheid en minder vervuiling ”

                      Kortom: burgerinitiatieven die hun directe leefomgeving in eigen hand nemen. Niet toevallig gaat dit samen met het herstellen van een sociaal evenwicht, minder ongelijkheid en minder vervuiling. De doelen van een Green New Deal in concrete vorm op lokaal niveau.

                      Deze democratische transitie vraagt een actieve rol van burgers en overheden. In plaats van publiek-private partnerschappen, het mantra voor innovatieve samenwerking in de neoliberale samenleving, schakelen we over op publiek-civiele partnerschappen. Tussen burgers en de overheid. In plaats van het overdragen van publiek belang aan commerciële partijen, nemen burgers in samenwerking met de overheid die taken voor hun rekening.

                      Op die manier krijgen burgers zeggenschap over de transities die uit de Green New Deal voortvloeien. Een voorbeeld is de verduurzaming van huizen en de manier waarop nieuwe energiebronnen voor warmte gaan zorgen. Niet de projectontwikkelaars of geprivatiseerde energiemultinationals bepalen, maar burgervertegenwoordigingen die samen met de overheid bepalen in welke volgorde en snelheid maatregelen worden genomen.

                      In deze partnerschappen tussen burgers en overheid zullen de lasten niet bij de laagste inkomens terecht komen. De betrokkenheid van burgers, die te maken krijgen met de directe gevolgen van genomen maatregelen, en de overheid, die de fondsen kan vrijmaken voor tegemoetkoming of compensatie, garanderen een eerlijke verdeling van de lasten.

                      De democratie wordt ermee versterkt. Niet langer is de zeggenschap van de burger beperkt tot eens in de vier jaar zijn stem te laten horen. Burgerinitiatieven burgerraden, burgerbegrotingen, ze worden vast onderdeel van de samenleving die een Green Deal mogelijk maakt.

                      Morele tegenpolen

                      Om de genoemde transities mogelijk te maken, is een vierde transitie nodig: dat is de omslag naar een nieuwe moraal.

                      Om dat te begrijpen is een zijstap naar het werk van de Amerikaanse politiek filosofe Susan Neiman behulpzaam. Zij beschrijft hoe het politieke denken sinds de oude Grieken gedomineerd is door twee tegengestelde ethische denkwijzen. Ze kregen vorm in het oerboek van de politieke staatsinrichting, De Staat van Plato.

                      In een discussie over rechtvaardigheid treden twee tegenpolen in het strijdperk, de jonge Trasymachus en de oude Socrates. Trasymachus betoogt dat rechtvaardigheid niets anders is dan een rookgordijn dat gebruikt wordt om het eigenbelang van het individu te maskeren. Zelfverrijking, macht toe-eigening, positie verwerven ten koste van een ander, het is het natuurlijke gedrag van de individuele mens. Socrates daarentegen wijst op de hang van de mens om empathisch te zijn, solidair en bereid het eigenbelang opzij te zetten voor het belang van een ander.

                      Fast forward twintigste eeuw. In de jaren zeventig komt een politieke ideologie op die steunt op een economisch model dat de individualistische autonomie centraal zet. Milton Friedman won er in 1976 de Nobelprijs voor de Economie mee. In de Verenigde Staten omarmde Ronald Reagan het als zijn politieke programma en in Engeland maakte Margaret Thatcher school met haar There is no alternative-beleid.

                        “ De bedoeling van de neoliberale homo economicus mag goed zijn geweest, het resultaat van zijn handelen is desastreus ”

                        Hun neoliberalisme staat in de traditie van de moraal van Trasymachus. Niet de samenleving als geheel maar het individu staat centraal. En dat individu is een homo economicus. Berekenend en uit op eigenbelang schept hij de voorwaarden voor een toename van welvaart over de hele linie. De bedoeling mag goed zijn geweest, het resultaat is desastreus. De waarden die de neoliberale samenleving kenmerken zijn individuele autonomie, competitie, ongelijkheid en eigenbelang.

                        Het leverde een samenleving met een meritocratische ethiek op. Het geloof dat iedereen kan delen in de welvaart als je maar je best doet. Dat inspanning beloond wordt en dat inkomens- en vermogensverschillen niets anders zijn dan de rechtvaardige uitkomst van een eerlijke strijd tussen talenten.

                        De dominantie van de neoliberale ethiek heeft de tegenbeweging lang tot een bijna onzichtbare onderstroom gemaakt. Die tegenbeweging hanteert andere waarden. Baseert zich op solidariteit, gelijkwaardigheid, eerlijkheid en empathie. Het gaat terug op het denken van Socrates.

                        Willen we een Green New Deal een kans geven, dan is het cruciaal dat we de socratische ethiek weer dominant maken. De universele uitgangspunten van een Green New Deal zijn een hersteld evenwicht tussen mens en natuur en het beperken van ongelijkheid. Het is duidelijk dat we daarvoor de verbondenheid met elkaar, met het collectief en met de ons omringende natuur centraal moeten stellen.

                        De ethiek van de Green New Deal vereist gedrag dat invulling geeft aan waarden als zorg, verbinding, solidariteit en gelijkwaardigheid. De homo economicus zal plaatsmaken voor een homo socialis.

                        Van waarden naar gedrag

                        Een morele herschikking die tot nieuw gedrag leidt, het is geen sinecure. Toch is het verre van onmogelijk. Wie de SCP-rapporten over hoe we het leven in Nederland ervaren erbij pakt, ziet dat we ontevreden zijn over het gedrag van onze landgenoten. Asociaal gedrag in de openbare ruimte, te veel dikke-ikken, te weinig rekening met elkaar houden, te weinig zorgzaamheid. Het gedrag strookt niet met de waarden die we wensen.

                        Dat betekent dat we waarden als zorg, verbinding, solidariteit en gelijkwaardigheid niet meer hoeven aan te leren, maar deze in gedrag moeten omzetten. Ook hier is een actieve overheid nodig. Een overheid die het goede voorbeeld geeft en een aangepaste publieke moraal stimuleert.

                        Dat begint in het onderwijs, waar met burgerschapsprogramma’s geleerd wordt hoe waarden in gedrag worden geuit. Maar ook door het publieke debat te stimuleren en organiseren. In buurthuizen, in het verenigingsleven, in debatcentra. Kortom: op plaatsen waar mensen elkaar ontmoeten. En dat zijn precies de plaatsen die door aanhoudende bezuinigingen gesloten zijn. Die moeten dus weer open.

                        Het veranderen van gedrag is een brede maatschappelijke opgave. De overheid kan het niet alleen. Wet- en regelgeving die gewenst gedrag stimuleert, is een taak die beperkt wordt door grondwettelijke vrijheden als de vrijheid van mening, religie, politieke voorkeur enzovoorts. Dat moet vooral zo blijven.

                        Er wordt dus ook wat van de burger, bedrijven en organisaties gevraagd. Zonder dat inzicht, zonder de bereidheid allemaal bij te dragen aan een samenleving die op waarden van verbinding en collectiviteit is georganiseerd, zal een Green New Deal het niet winnen van de huidige, op economistische waarden gebaseerde samenleving. De tien jaar die ons rest om het tij te keren zullen dan niet toereikend zijn.

                        Alleen als we gezamenlijk de vier fundamentele transities omarmen kan een Green New Deal ons helpen. En dan is er in tien jaar tijd een mirakel mogelijk waar de komende generaties met bewondering op terug zullen kijken.

                          Literatuur

                          • Aronoff, K., A Planet to Win, Verso 2019.
                          • Mazzucato, M., De Waarde van Alles, Uitgeverij Nieuw Amsterdam 2019
                          • Pettifor, A., The Case for a Green New Deal, Verso 2019
                          • Rifkin, J., The Green New Deal, St. Martin's Press 2019