De antwoorden zijn vaak ontluisterend, zoals ook de auteurs zelf aangeven: ‘We gingen met de tijd mee,’ ‘we zochten pragmatische oplossingen’ of ‘het gebeurde gewoon.’ Toch zijn Hellema en Van Lith erin geslaagd om ook op een dieper niveau te verklaren wat de sociaaldemocraten ertoe dreef hun ideologische veren af te schudden. Hiermee is dit boek een must-read voor linkse politici.
Het verhaal begint in de jaren tachtig, toen de PvdA lijdzaam moest toezien hoe de kabinetten-Lubbers hard bezuinigden zonder zichtbaar populariteit te verliezen. Hoewel de sociaaldemocraten in 1986 nog een recordaantal van 52 zetels haalden door hun verzet hiertegen, raakte de partijtop ervan overtuigd dat zij moest meebuigen met de tijdsgeest.
De partij was teveel de ‘Partij van de Armoede’ geworden en had te weinig oog voor de ‘mondige’, geïndividualiseerde burgers van de middenklasse. Groot voorstander van deze nieuwe partijlijn was de in 1986 aangetreden partijleider Wim Kok. De PvdA moest volgens hem regeren en dat kon alleen als zij zich voegde naar de tijdsgeest.
Verantwoordelijkheid nemen
En zo belandde de PvdA tot ieders verassing in het derde kabinet-Lubbers. Wim Kok werd minister van Financiën, erop gebrand om te bewijzen dat de PvdA ‘verantwoordelijkheid kon nemen’.
Voor de sociaaldemocraten betekende dit niet alleen instemmen met een reeks miljardenbezuinigingen op de bijstand, ziektewet en de WAO, ook steunden zij de verzelfstandiging en privatisering van allerlei overheidsorganisaties, zoals de woningcorporaties, de traditionele bolwerken van het sociaaldemocratische volkshuisvestingsbeleid.
Tot verbazing van de partijtop veroorzaakte het nieuwe ‘zakelijke’ beleid een ongekende leegloop binnen de partij. Binnen vier jaar vertrok dertig procent van de leden, waarvan de meerderheid behoorde tot de vakbondsvleugel. Hiermee verzwakte niet alleen de linkerflank, maar vertrok ook het meest mondige deel van de achterban.
Interessant aan de analyse van Hellema en Van Lith is dat zij de gelijktijdige hervorming van de interne partijorganisatie bespreken die het partijvoorzittersduo Felix Rottenberg en Ruud Vreeman vanaf 1992 doorvoerde.
Onder hun leiding werd de oude partijstructuur, waarbij leden en gewestelijke afgevaardigden grote invloed hadden via de partijraad, vervangen door interne partijdebatten zonder de eerdere formele zeggenschap. Samen met het vertrek van de vakbondsvleugel zorgde dit ervoor dat kritische leden op een cruciaal moment in de partijgeschiedenis nauwelijks weerstand konden bieden aan de ingezette partijkoers.
De Haagse afdeling veranderde na de hervorming al snel in een ‘professioneel’ gerunde organisatie die weinig ophad met de ouderwetse partijdemocratie.
Ondanks een ongekend zetelverlies van 12 zetels werd deze koers na de verkiezingen van 1994 onvermoeid doorgezet. Het CDA verloor namelijk nóg zwaarder, waardoor de PvdA een coalitie kon vormen met D66 en de VVD. Met dit eerste paarse kabinet brak de neoliberale tijdsgeest definitief door.
Volmondig verspreidden de sociaaldemocratische bewindslieden de idealen van marktwerking, deregulering, privatisering en flexibilisering. Steeds opnieuw verdedigden zij dit beleid als pragmatisch en onvermijdelijk. De ‘mondige burger’ was uitgekeken op de bemoeizuchtige overheid en de oubollige focus op bestaanszekerheid. Er was geen geloofwaardig alternatief.
Dit soort citaten maken het des te schokkender dat meerdere bewindslieden zich achteraf niet kunnen herinneren ooit te hebben gesproken over de sociale gevolgen van hun beleid of de achterliggende maatschappijvisie. Dit terwijl destijds al werd gewaarschuwd dat het gevoerde beleid de armoede vergrootte en vooral de hogere inkomens bevoordeelde.
Doordat de economie – evenals de populariteit van Wim Kok – echter maar bleef groeien, had de partijtop hier weinig oog voor.
Na de verkiezingen van 1998, waar de PvdA 45 zetels haalde, werd het neoliberale beleid doorgezet. Op vrijwel alle beleidsterreinen werd met bijna religieuze overtuiging geprivatiseerd of bezuinigd. De maatschappelijke onvrede groeide nu echter snel: over groeiende ongelijkheid en onzekerheid, falende overheidsvoorzieningen en het harde maatschappelijke klimaat. Het was onvrede waar de PvdA geen antwoord op had.
Dit in tegenstelling tot politiek nieuwkomer Pim Fortuyn, die met zichtbaar plezier inhakte op de ‘puinhopen van paars’. Na de moord op Fortuyn en de tumultueuze verkiezingen van 2002 leed de PvdA dan ook een zware nederlaag van 23 zetels en kwam het paarse tijdperk ten einde. De partij kon beginnen aan een lange zoektocht naar de afgeschudde veren.
Lessen voor GroenLinks
De boeken van De Vries, Hellema en Van Lith vullen elkaar perfecte aan. Samen laten zij scherp zien hoe het kapitalisme in de afgelopen decennia zo heeft kunnen ontsporen. Daarnaast bevatten de boeken ook een aantal duidelijke lessen voor linkse politieke partijen. Vooral voor partijen als GroenLinks, die de serieuze ambitie hebben om de volgende kabinetsperiode mee te regeren.
Net als de PvdA in de jaren tachtig heeft GroenLinks al een aantal keren naast de macht gegrepen. Hellema en Van Lith laten treffend zien hoe dit ertoe kan leiden dat regeringsdeelname uitgroeit tot het primaire doel van een partij. Als de partij vervolgens ook nog de druk voelt om zich te bewijzen als betrouwbare, stabiele regeringspartner verdwijnen de politiek-inhoudelijke doelstellingen al snel naar de achtergrond.