30 jaar circulair denken

Het idee: herlees en reflecteer op een oud stuk uit de Helling over de circulaire economie. Dat blijkt lastiger dan gedacht. De circulaire economie, of de ‘kringloopeconomie’ zoals het eerder heette, is een zeldzame verschijning in het blad. Bij de redactie ontstond daarop het vermoeden dat de kringloopgedachte zijn intellectuele glans al had verloren tegen de jaren ’90. Terwijl het nog lang zou duren (tot 2011) voordat ze zou reïncarneren in de nu hippe ‘circulaire economie’. Een tweede reden die kan worden aangedragen is dat de Helling nooit een technisch georiënteerd blad is geweest, zodat ontwikkelingen in de maakindustrie aan het blad voorbij gingen.

Toch bieden de 115 Hellingen vóór het huidige exemplaar ruim stof tot bespiegeling. Wat de Helling mist aan techniek, maakt ze ruimschoots goed op het sociaaleconomische en het filosofische vlak. Ideeën over kringlopen, ecologie en een schone economie zijn in de Helling-historie aan stevige onderzoeken onderworpen.

Zoals: hoe vertalen duurzame concepten zich naar de sociale en (machts)politieke dynamiek? Welke positie in te nemen tussen de ficties ‘meer economie is slecht voor het milieu’ en ‘meer economie is góed voor het milieu’? En wie draagt er verantwoordelijkheid voor het realiseren van de kringloop? In dit artikel neem ik het groenlinkse debat over circulair en ecologisch denken onder de loep.

‘Het licht op GroenLinks’

Het is het najaar van 1989. ‘Een nieuwe politieke formatie ter linker zijde van de PvdA heeft zich aangediend onder de naam GroenLinks. Nieuw en flitsend. Het werkt altijd weer’, lezen we in de Helling. (U weet dat dit blad al bestond vóór de partij GroenLinks werd opgericht.)

Wat nu voor de circulaire economie geldt, gold destijds voor de jonge groen-en-linkse partij: een nieuwe ster aan het firmament brengt een nieuwe gloed van hoop en mogelijkheden. Consumenten en kranten hebben even extra aandacht. Maar de auteur, wetenschapsjournalist Fokke de Jong, vervolgt: een nieuw wasmiddel is niet altijd milieuvriendelijker dan het oude. Hoe motiveert GroenLinks haar groene bestaansrecht?

“ Nieuw en flitsend. Het werkt altijd weer ”
1989, Fokke de Jong

Volgens toenmalig Helling-hoofdredacteur Henk Krijnen overbrugt de nieuwe formatie het spanningsveld tussen groene en traditioneel-linkse politiek met ‘punten als het basisinkomen en de groentax’. De Jong noteert dat ‘in plaats van de btw er een geheel nieuw belastingstelsel [komt], waarin de belasting hoger wordt naarmate een product meer milieuvervuilend is. Een ecologisch product kan daarentegen extra gesubsidieerd worden.’ GroenLinks heeft daarmee haar plannen zo opgesteld dat deze ook bij een reële economische groei van een procent betaalbaar zouden zijn.

Maar de spanning – afruil? – tussen economische groei en ecologisch welvaren zal het hoofdthema blijven waartegen de milieudiscussie gevoerd wordt. In de Tweede Kamer tasten eind jaren ’80 diverse partijen de mogelijkheid van ‘selectieve’ economische groei af, de PvdA voorop. Schone industriële sectoren zouden meer moeten groeien dan vervuilende sectoren.

Maar de PvdA reageert als een wesp gestoken door de groene voorstellen van de nieuwe concurrent op links. Met 50 miljard aan groene belastingen dondert de economie toch regelrecht in elkaar? ‘Sommige PvdA-ers betichten GroenLinks van kiezersbedrog en anderen spreken van een “sinterklaaspakket”,’ meldt Fokke de Jong. Hij vindt dat de PvdA zélf onrealistisch is: hun investeringen in een schoner milieu moeten betaald worden uit een economische groei van 2,5 procent. De partij geeft zo, volgens De Jong, ‘te kennen dat zij de selectieve economische groei niet serieus neemt.'

Soberheid

Ook bínnen GroenLinks houdt men elkaar scherp. Peter Lankhorst (oud-PPR) gooit in 1990 een steen in de vijver over de som der groenlinkse ambities, die volgens hem niet uitkomt. ‘Als je alles wat GroenLinks wil (forse verhoging minima, drastisch milieubeleid) achter elkaar zet, dan kan dat niet.’ De partij verlaat zich volgens Lankhorst alsnog op een groeipolitiek, door een inkomensgroei van vijftien procent voor de minima te eisen.

“ Wil je je verlangens met groei betalen, dan zit je in een milieuvervuilende economie ”
1990, Hans Achterhuis

In het herfstnummer van dat jaar schaart filosoof Hans Achterhuis zich achter Lankhorst. ‘Die vijftien procent voor de minima kan je alleen realiseren in een redelijk snel groeiende economie. Groei vindt vooral plaats in milieuvervuilende industrieën. Wil je je verlangens met groei betalen, dan zit je in een milieuvervuilende economie.’

Achterhuis voelt de druk zelf een antwoord te vinden op dit dilemma. Hij verwijst alvast instemmend naar Raf Janssen, tegenwoordig wethouder in Peel en Maas, die in 1990 een proefschrift afrondde over ‘volle soberheid’. Met zijn proefschrift wil hij de tegenstelling tussen milieu en minima weerleggen.

Janssen komt, waarschijnlijk niet toevallig, in het winternummer van 1990 aan het woord. Hij spreekt van de nieuwe sociale kwestie: de verarming van mens én milieu, ‘een dubbele verarming die bestreden wordt met dezelfde middelen die haar veroorzaken – economische groei en betaalde arbeid.’ Het (sociaal)kapitalisme heeft zich bewezen als een flexibel systeem – zoveel is in 1990 wel duidelijk – maar levert geen adequaat antwoord op het milieu- en armoedevraagstuk.

Maar als armoede de onmogelijkheid van een houdbaar kapitalisme niet heeft bewezen, de ecologische kwestie zal dat volgens Jansen wel doen. ‘De natuur zal ons dwingen de economische benadering van het milieuvraagstuk te veranderen in een ecologische benadering van onze economie.’ Deze stelling is in het GroenLinks-programma van Uitgangspunten van 1991 overigens vrijwel letterlijk terug te vinden.

Janssen keert zich in zijn boek tegen op het individu gerichte verklaringen en oplossingen, zowel met betrekking tot armoede als tot het milieu. ‘Pleidooien voor persoonlijke ascese miskennen de structurele samenhangen van onze economische orde en verhullen eerder de motieven achter ons economisch gedrag dan dat ze deze blootleggen voor kritische reflectie’, zo luidt het oordeel.

Zijn voorstel, de sobere economie, spaart het milieu en herwaardeert de onbetaalde arbeid van de armen. ‘Kleinschalige productie binnen de grenzen van de natuur en gedeelde zorgarbeid zullen het leven er een stuk milieu- en mensvriendelijker op maken.’ Met het herverdelen van betaalde arbeid en meer tijd voor doe-het-zelven brengen we dit perspectief volgens Janssen dichterbij.

Eigen verantwoordelijkheid

De kritiek op een individuele benadering van de milieuproblematiek vinden we ook terug bij Maarten Evenblij (1992 nr. 2). De wetenschapsjournalist, enkele jaren geleden vroegtijdig overleden, schreef: ‘Steeds vaker, niet in het minst binnen de gelederen van GroenLinks, duikt de “verantwoordelijke burger” op, die bewust en kritisch door het leven stapt. Die in de winkel uitgebreid de minuscule lettertjes van de productinformatie leest, thuis met een gloeiende spijker de aard van plastic verpakkingen onderzoekt, weigert in een vliegtuig te stappen en brieven schrijft naar diverse bedrijven met een verzoek om meer milieuvriendelijke uitvoeringen van hun producten.’

“ Steeds vaker duikt de 'verantwoordelijke burger' op, die bewust en kritisch door het leven stapt ”
1992, Maarten Evenblij

De kritische burger is natuurlijk het oogappeltje van GroenLinks, maar moet de partij dan gelijk de trein van de ‘eigen verantwoordelijkheid’ berijden? Het reduceren van de oorzaak van milieuproblemen tot ‘fout gedrag van individuen’ is koren op de molen van de lakse producent, stelt Evenblij. ‘De consument vraagt zélf om die milieubelastende producten’, is dan de vaststelling. Maar zo zit de markt helemaal niet in elkaar.

We leven niet in een vraaggestuurde, maar in een aanbodsgestuurde economie. ‘Nieuwe producten komen dus voort uit de breinen der ondernemers’, legt Evenblij uit. ‘Het is dan ook dáár dat milieuvriendelijk gedrag moet worden gepusht. Niet door voorlichtingscampagnes voor industriëlen, maar door duidelijke overheidsmaatregelen.’ Om daaraan toe te voegen: ‘Er is zelden een bedrijf failliet gegaan door zulke maatregelen.’

Dubbel gevoel over de groentaks

Tijd dus voor overheidsbeleid. Daar deinst GroenLinks niet voor terug. Hét milieustokpaardje van de jonge partij is de groentaks. We zouden nu zeggen: de vergroening van het belastingstelsel. Deze lang gekoesterde groenlinkse wens wordt tegenwoordig politiek breed gedragen. Van implementatie is daarentegen nauwelijks sprake.

Daar zijn allerlei redenen voor op te voeren – zo’n fundamentele fiscale ommezwaai is hoe dan ook complex, veel vormen van milieu-impact zijn moeilijk te meten, en milieuheffingen eroderen hun eigen heffingsgrondslag veel sterker dan inkomens- of vermogensbelastingen (denk: hoge heffing = prikkel tot schonere processen = lagere belastingopbrengsten).

En elke frisse moed zakt je in de schoenen als je de toestand van de Belastingdienst in ogenschouw neemt. Maar we nemen even aan dat het ooit weer goed komt bij de fiscus en constateren dat de groentaks (later: ‘ecotax’), mede dankzij GroenLinks, ferm op de kaart staat.

Het bedrijfsleven lijkt er, opvallend genoeg, zelf nog harder voor te knokken dan de milieubeweging. In kringen van verlichte bedrijven wil men de fiscale omslag zo snel mogelijk in gang zetten. Zo komt in dit blad in het najaar van 2015 Femke Groothuis aan het woord, ‘wavemaker’ bij Ex’Tax. Stichting Ex’Tax houdt het gedachtegoed van de milieuminnende ondernemer/goeroe Eckart Wintzen levend en heeft inmiddels enkele stevige rapporten gepubliceerd.

De boodschap: verschuif de belastingen van arbeid naar grondstoffen. ‘Spullen repareren, materialen recyclen, tal van producten en diensten opnieuw ontwerpen; daarvoor zijn veel handen en hoofden nodig. Die krijgen we alleen aan het werk als de lasten op arbeid omlaag gaan en die op natuurlijke hulpbronnen omhoog’, zegt Groothuis. ‘De tijd is er nu eindelijk rijp voor.’

Het gemoed onder auteurs in de Helling is echter ambivalent. Ja, de belastingheffing ís het machtige instrument waarmee de overheid de nationale olietanker kan doen bijdraaien. Maar een groentaks is ook de manier waarop milieubederf een marktprijs wordt gegeven, en daarmee legitimiteit. Volgens Raf Janssen bijvoorbeeld doen milieuheffingen ‘geen recht aan de natuur, ze maken de natuur juist tot een stuk koopwaar. Dat betekent dat het huidige systeem gewoon op dezelfde manier dóór kan functioneren.’

Alexander de Roo verdedigt het stelsel juist. ‘De fase dat end-of-the-pipe-technologie nog hielp, is voorbij’, schrijft hij in 1990. ‘Bij ons gaat het om volumeproblemen: te veel auto’s, te hoog verbruik van fossiele brandstoffen, te veel mest, etcetera.’ De Roo wuift de voorkeur voor geboden en verboden weg als een 'oudlinkse reflex'. Een groentaks die een vraaguitval van zestig procent bewerkstelligt, is volgens hem ‘niet onaanzienlijk’.

Het eerste lid van de Groene familie dat hierover met empirisch materiaal kan komen, is de Duitse Europarlementariër Reinhard Bütikofer. ‘In Duitsland hebben we de ecotax geïntroduceerd toen we in 1999 mee gingen regeren in de federale regering’, vertelt hij in 2013 in een gesprek over de Energiewende.

“ Onze ervaring is dat je niet kunt vertrouwen op de positieve effecten van een ecotax alleen ”
1999, Reinhard Bütikofer

‘Onze ervaring is dat je niet kunt vertrouwen op de positieve effecten van een ecotax alleen. Die draagt bij aan het creëren van de juiste marktvoorwaarden, het gelijkwaardig maken van de concurrentie en het internaliseren van externe kosten, maar daarnaast hebben we specifiek beleid nodig. Zonder overheidssteun was de hernieuwbare energiesector in Duitsland lang niet zo groot geworden.’

Slimme kringlopen

Met het voorbijgaan van de jaren kan men een verschuiving van het denken over de relatie tussen milieu en economie herkennen. In ‘Het licht op GroenLinks’, het nummer uit 1989 dat de nieuwe partij aankondigt, verraadt Ton Regtien weinig vertrouwen in de groene intenties van bedrijven.

Het ‘Groene Kapitalisme’ is ‘voornamelijk op zoek naar nieuwe markten en de winst is hen straatlengten heiliger dan het milieu.’ We kunnen Regtien helaas niet vragen wat hij van het Hellingnummer over de groene economie zou vinden, die vierentwintig jaar later verscheen. De oud-studentenleider en oud-revolutionair zou kort na de vermelde column zijn laatste adem uitblazen, 51 jaar oud. ‘Een boek vergaat tot stof, net als de mens. Terug in de kringloop, een respectabele bestemming…’, zo schreef hij nog.

“ Ik geloof dat een sociaal-duurzaam kapitalisme ook mogelijk is ”
2013, Annemieke Roobeek

Een kwart eeuw later meent Annemieke Roobeek (Nyenrode Universiteit) dat het begrip ‘kapitalisme’ er steeds minder toe doet. In onze tijd richten westerse ondernemers zich op people, planet én profit. En ontwikkelende landen slaan met moderne technologie de vuile fase van olie-gebaseerde industrialisering over, die de nu rijke landen hebben doorgemaakt. Althans, dat is de hypothese.

ICT is inderdaad een belangrijk smeermiddel voor de graduele verzoening tussen milieu en economie. Datagedreven diensten en smart technology zorgen voor steeds grote eco-efficiëntie. Zo kan er economische grootschaligheid bestaan, maar toch maatwerk worden geleverd – méér doen met minder, heet dat. Maar het kan niet anders of er vormt zich een nieuwe groene kritiek, die samenvalt met het aantreden van deze ‘Vierde Industriële Revolutie’.

Tegenover hen die de slimme infrastructuur bezitten, staan namelijk zij die deze structuren enkel mogen gebruiken. Het individu wordt daarbij steeds meer in de rol van consument gedrukt. De typisch circulaire maxime ‘van bezit naar gebruik’ geldt voor de burger, maar niet voor de aanbieders van de producten.

In hetzelfde nummer als Roobeek biedt Dirk Holemans daartoe een alternatief: kleinschalige hightechfabricatie in een slow economy. De nieuwe businessmodellen moeten niet alleen duurzaam zijn, maar ook open source en veerkrachtig, aldus de Vlaamse denker. Met zijn boodschap over kleinschaligheid en doe-het-zelven is Holemans de Raf Janssen van dit moment. Het centrale onderscheid tussen de ‘verdachte’ circulaire economie die vooral om nieuwe winstkansen gaat, en het meer ecologische kringloopdenken, is misschien wel te vinden in de eigendomsstructuur.

In een open circulaire economie gaan grondstoffen en producten van hand tot hand, zonder dat enkele grote partijen daar eenzijdig de voorwaarden van bepalen. Het tegendeel hiervan treffen we aan in wat nu doorgaat voor de ‘deeleconomie’ en ‘peer-to-peer’-markten. AirBnB, Uber, Apple en Spotify claimen infrastructuur aan te bieden die voor iedereen goed is, maar drijven de inkomsten van de aangesloten aanbieders naar beneden terwijl hun eigen winsten torenhoog zijn. Ook in de vorm en inhoud van het aanbod zijn de platformgebruikers niet vrij. In het algemeen geldt dat de procedés van toelating en weigering op steeds meer commerciële leest geschoeid worden, in plaats van op die van het publiek belang.

Ecologisme

Opvallend in de Helling is dat regelmatig op de figuur Marx wordt teruggegrepen om de hedendaagse versies van het eigendomsvraagstuk te begrijpen – waarbij het digitale het verlengstuk van het materiële is geworden. ‘Marx is terug’, kopte het winternummer van 2014, maar Marx was in de Helling nooit weggeweest. En inderdaad: de concentratie van grondstoffen, productiemiddelen en distributiesystemen in de handen van multinationals gaat onverminderd door, ook nu we in de ‘circulaire transitie’ zijn aanbeland. Tegelijkertijd schiet Marx tekort willen we echt een eigen politiek inrichten.

Deze politiek, die steeds vaker onder de noemer ‘ecologisme’ wordt geschaard (Jasper Blom, voorjaar 2015), boogt zich op namen als Rachel Carson, Jacques Ellul en Herman Daly. Maar het ecologisme is nog altijd een politieke niche. Wat voor de lezer van de Helling klinkklaar is – groene politiek ís sociale politiek – blijft het grotere publiek vreemd. De worsteling tussen een groene politiek die vooral de eco-bewuste stedeling bekoort, of ook de grote middenklassen aanspreekt, is in GroenLinkse gelederen een constante, blijkt uit 30 jaar Helling.

Hebben we dan nog een lange weg te gaan als ontluikende ecologisten? Ik denk dat dat wel meevalt. Zowel de trends naar verdere vergroening van het belastingstelsel, als aandacht voor het nabije en authentieke, zijn niet meer te stoppen. Circulair en lokaal werken beginnen gewoon te worden.

De grootste dreiging zit in nieuwe vormen van marktmacht en een overmatig optimisme in ‘slimme’ technologie, zoals die nu de kop opsteekt. Want daar had Femke Groothuis het zeker goed: voor de circulaire transitie zijn zeker en vooral veel handen en hoofden nodig. In conclusie: de partij GroenLinks is steeds meer bereid geworden schone technologie en businessmodellen te omarmen.

Toch is het ongemak met en wantrouwen jegens de groene markt nooit ver weg. Voor de groene denkers in de Helling staat verinnerlijking van het milieuaspect voorop. Geen sectorale, maar een integrale benadering; en geen commerciële kringlopen, maar een open web van goederen en kennis.