Behalve het feit dat de meeropbrengst teniet wordt gedaan door andere effecten van klimaatopwarming, dient ook opgemerkt te worden dat het CO2-fertilisatie-effect als gevolg heeft dat gewassen relatief minder voedingsstoffen (vitaminen, mineralen, proteïnen) bevatten en meer koolstof. Voor zover het CO2-fertilisatie-effect dus een determinerende rol speelt, is het een negatief effect, aangezien het ons voedsel minder voedzaam maakt (Loladze, 2014; Medek et al., 2017).
De foutieve weergave van landbouwopbrengsten gaat soms erg ver. In Tol (2002a, 2002b) – eveneens twee enumeratieve bronnen die ten grondslag liggen aan het DICE-model – slaagt de auteur er zelfs in om een onleefbare temperatuur voor mensen te omschrijven als een ‘optimale temperatuur voor landbouw’. Voor Oost-Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Azië staat in deze studies namelijk dat de optimale toename van de temperatuur voor landbouwopbrengsten ongeveer 4°C zou zijn.
Je kan studies uit het verleden niet verwijten dat ze niet op de hoogte waren van wat vandaag wel geweten is dankzij recenter onderzoek. Je kan echter wél eisen dat actuele studies zich baseren op relevante bronnen. De schade-inschattingen die aan de basis liggen van het DICE-model en vele andere klimaateconomiemodellen zijn echter gebaseerd op gedateerde wetenschap.
Enumeratieve studies die geen enumeratieve studies zijn
Naast het feit dat de monetaire inschatting die enumeratieve studies maken van klimaatschade gebaseerd is op verouderde wetenschap, bestaat een tweede probleem bij sommige enumeratieve studies: ze bevatten geen inschatting van de kosten van klimaatopwarming en zijn dus helemaal geen enumeratieve studies. Ik vond twee studies waar dit het geval was: Kane et al. (1992) en Parry et al. (1988). Ze werden geciteerd vanwege een kosteninschatting die simpelweg niet bestond.
Een gelijkaardig probleem is dat enkele van de geciteerde, enumeratieve bronnen simpelweg eerdere versies van DICE betreffen, die Nordhaus dus zelf had geschreven. Behalve dat dit dus geen onafhankelijke waarneming is, worden er ook extreem problematische assumpties in verdedigd.
In Nordhaus (1991b, p. 930) wordt ervan uitgegaan dat geen enkele economische activiteit die binnen plaatsvindt effect kan ondervinden van klimaatverandering: binnen is er namelijk verwarming en airconditioning, dus kunnen activiteiten die binnen plaatsvinden onmogelijk beïnvloed worden door klimaatverandering – alsof mensen die in een kantoor of fabriek werken geen invloed zouden ondervinden van mislukte oogsten, dodelijke temperaturen, ongeziene massamigratie, een stijgende zeespiegel, de ineenstorting van ecosystemen etc.
Problemen met de architectuur van het model
De bronnen die we bespraken waren problematisch, maar er is eveneens een bijkomend probleem met de architectuur van de modellen, op twee vlakken: de manier waarop ze omgaan met economische groei en de manier waarop ze omgaan met groene technologie.
Economische groei
Economische groei wordt, zoals in elk neoklassiek model, gezien als een gevolg van het niveau van de technologie, de hoeveelheid kapitaal en de hoeveelheid arbeid. Het model gaat er echter van uit dat deze factoren groeien in een vooraf bepaald tempo — onafhankelijk van het niveau van klimaatopwarming. Je kan het model zo manipuleren dat er pakweg 200°C opwarming plaatsvindt, maar dit geen enkele impact heeft op de mate waarin de technologie of de populatie evolueert.
De evolutie hiervan wordt gezien als iets dat losstaat van de effecten van klimaatverandering, terwijl er natuurlijk wél een connectie is, zeker wanneer we het over extreme klimaatverandering hebben en er hierdoor rampen voorkomen (mislukte oogsten, massamigratie etc.).
Dit betekent dat het resultaat dat het model oplevert (klimaatverandering zal maar een kleine impact op het bbp hebben) een logisch gevolg is van de manier waarop het model is ontworpen: het bbp zal immers in alle gevallen blijven groeien. Het model functioneert als een grote, wiskundig geformuleerde cirkelredenering: klimaatverandering zal geen impact hebben op de economische groei, omdat het model zo geschreven is dat economische groei geen impact kan ondervinden van klimaatverandering.
Groene technologie
Het model veronderstelt het bestaan van een Universele Groene Technologie (UGT). Dit is een amalgaam van alle technologieën die goed zijn voor het klimaat en alle technologieën die zouden kunnen bestaan voor het klimaat. Dit is dubbel problematisch:
- De UGT veronderstelt per definitie dat alle effecten van klimaatopwarming omkeerbaar zijn. Het sluit onoplosbare problemen uit. Dit gaat in tegen het bestaan van tipping points.
- De UGT wordt, naarmate de tijd vordert, steeds goedkoper — onafhankelijk van de omstandigheden.
Er wordt verondersteld dat het inzetten van de UGT de uitstoot doet dalen, maar (aangezien die duurder is dan de conventionele technologie) er eveneens voor zorgt dat je minder kapitaal opbouwt en dus in de toekomst ietsje minder economische groei zal hebben. Het gevolg is dus dat we een model hebben dat (a) zo veel mogelijk consumptie nastreeft, (b) alle milieuproblemen als oplosbaar ziet op eender welk moment, (c) weet dat oplossingen in de toekomst goedkoper zijn en (d) weet dat de economie in de toekomst groter (rijker) zal zijn dan in het heden.
Het voorspelbare resultaat van deze vier veronderstellingen is dat het model altijd zo lang mogelijk zal wachten met het inzetten van de UGT omdat dit in de toekomst goedkoper zal zijn dan in het heden. Als dusdanig is de conclusie van een model dat op deze manier is opgebouwd dat het beter is om de groene transitie zo lang mogelijk uit te stellen.
De impact van deze modellen
Dit alles is niet louter een bizarre, academische oefening, maar heeft ernstige gevolgen in de reële wereld. Economen hebben, veel meer dan andere sociale wetenschappers, het luisterend oor van politici. De geruststellende conclusies van klimaateconomische modellen vertellen hun dat het probleem relatief meevalt. Ze zullen niet weten dat dit soort onderzoek gebaseerd is op achterhaalde data, partijdigheid van een kleine groep niet-experts, absurde vooronderstellingen, een vorm van ‘statistiek’ die ongeoorloofd is en cirkelredeneringen.