Wil je weten hoe de handelsstromen lopen en hoe het staat met de overschotten en tekorten op de handelsbalansen van mogendheden als de VS, Duitsland, China of de EU? Dan kan je het beste binnen die landen beginnen bij de machtsstrijd tussen “de superrijken en de rest”. Een belangrijk deel van het boek gaat over de manier waarop de laatste dertig jaar de onderhandelingspositie van arbeiders verslechterd is.
Denk aan de vloed aan goedkope arbeid die de westerse wereld na de val van de muur overspoelde, aan het massale toetreden van vrouwen tot de arbeidsmarkt, aan de uitvinding van de container die de transportkosten met sprongen verlaagde, of aan de ICT die het voor ondernemers mogelijk maakte het productieproces te spreiden en onderdelen daar te lokaliseren waar de winst het minst belast, de arbeid het goedkoopst en het milieu vrijwel kosteloos vervuild kon worden.
Overschotlanden
Het is onmiskenbaar dat de welvaart in de wereld in absolute zin omhoog is gegaan, maar dat ging over de rug van de werkenden in westerse industrielanden en wakkerde volgens Klein en Pettis wereldwijd de ongelijkheid binnen landen aan. Terwijl de ongelijkheid tussen landen afnam, nam die dus binnen landen toe. De auto-industrie in Duitsland verlengde zijn productieketen naar het Oostblok waar de arbeid goedkoop en de controle op het milieu minder streng was. Ondernemers in de VS breidden hun productie uit naar Mexico en de Aziatische landen.
En in China werden dankzij de opening naar de wereldmarkt weliswaar miljoenen mensen uit de armoede getild, maar zag de overheid er via een uitgekiend systeem van controle op toe dat de lonen bij de groei in het land achterbleven en het surplus bij ondernemers of de overheid terecht kwam.
Overal is de loonquote - dat is het aandeel van het geld in de economie dat naar werkenden gaat – gedaald en ligt het lot van de werkende bevolking in handen van overheden die, als ze daar economisch toe in staat zijn, via toeslagen, subsidies, voorschotten, enzovoort, de minst verdienenden te hulp schieten en zo meehelpen de lonen op de markt laag te houden zodat de eigen industrie met het buitenland concurreren kan.
Het gevolg hiervan is dat landen als China, Duitsland, Nederland, Zuid Korea, Taiwan, Zwitserland en Singapore met een gigantisch overschot aan consumptiegoederen zitten die in het eigen land vanwege de te lage lonen niet kunnen worden afgezet en massaal gedumpt worden in de VS, waar het grootste deel van de maakeconomie door precies die landen kapot is geconcurreerd.
De opbrengst van deze export van consumptiegoederen naar de VS sijpelt niet terug naar gewone huishoudens, maar komt bij banken, ondernemers en overheden terecht, die het geïnde geld vanwege de te beperkte vraag in eigen land niet in lokale projecten investeren, maar massaal in buitenlandse aandelen, vastgoed en Amerikaans schatkistpapier beleggen.
Voor zover er in eigen land nog sprake is van groei, wordt die voor een belangrijk deel door schuld gedreven: denk aan starters die met hoge hypotheekschulden een woning kopen, huishoudens die bij moeten lenen om de huur te betalen, gezinnen die zich in de schuld steken om de opleiding van hun kinderen te kunnen financieren, of consumenten die het – mede door de lage rente - eindeloos makkelijk wordt gemaakt spullen op krediet te kopen. De hoogte van de private schuld in Nederland is berucht, maar de typische dynamiek van door schuld gedreven groei doet zich in alle overschotlanden voor.