De Scandinavische landen kennen, net als bijvoorbeeld Spanje en Italië, vaak een strijd tussen een links en een rechts blok, een strijd om de regeringsmacht. In Frankrijk bestaat vanwege het districtenstelsel een lange traditie om de best gepositioneerde kandidaat van links voorrang te geven, waarbij de andere linkse kandidaten zich terugtrekken. Zo gaan er geen stemmen verloren. Deze links-progressieve blokvorming elders in Europa leidt daadwerkelijk tot extra zetels voor het blok als geheel en een grotere kans op regeringsmacht. Franse presidenten zijn op deze manier verkozen, regeringen in Zweden, Denemarken en vele andere landen gevormd.
Wat direct opvalt als je naar de buitenlandse vormen van links-progressieve blokvorming kijkt, is dat deze er komen omdat er een extra externe stimulans is: het vergroot daadwerkelijk de kans om een links-progressieve regering te vormen en biedt de kans op een groter aantal gezamenlijke zetels voor het blok (in het geval van het districtenstelsel). De blokvorming leidt niet tot een fusie van deelnemende partijen, ook niet op termijn. Het blijven zelfstandige verenigingen, die per verkiezing besluiten tot intensieve samenwerking.
Nederland is onbekend met pre-electorale samenwerking. Zoveel mogelijk partijen willen voor de verkiezingen hun handen juist vrijhouden voor de eventuele coalitievorming: zo vergroten ze immers hun opties in een sterk gefragmenteerd politiek landschap. De electorale verhoudingen verdelen Nederland niet als vanzelf in een ‘links’ en ‘rechts’ blok die allebei een reële kans hebben op de meerderheid en daarmee op regeringsvorming.
Wel is er in Nederland historisch een dominantie van centrum- en rechtse partijen. Deze partijen zijn alleen in een regering met enkele van de progressieve dan wel linkse partijen gestapt, als er geen meerderheid over rechts mogelijk was. Er is nooit voor een kabinet met enkel linkse partijen gekozen om programmatische of welke andere reden dan ook.
Bij kabinetsformaties konden VVD en CDA heel vaak hun wil opleggen. Zij hebben altijd over rechts geregeerd als daar een meerderheid te vinden was. Alleen als deze vijfenzeventig-plus zetels voor hen niet voorhanden waren, mochten de PvdA of D66 aanschuiven.
Omdat links-progressieve partijen in Nederland nooit het perspectief op een meerderheid hebben gehad, heeft zich geen links blok gevormd, zoals bijvoorbeeld in de Scandinavische en Zuid-Europese landen. Als de electorale verhoudingen in Nederland vergelijkbaar waren met deze landen, of als de links-progressieve partijen zelf in een dergelijke meerderheid hadden geloofd, dan had zich naar alle waarschijnlijk al lang geleden een links blok gemanifesteerd, en was de lonkende regeringsmacht een krachtig motief geweest om over de onderlinge verschillen heen te stappen.
Tweestrijd
Het Nederlandse kiesstelsel is niet gericht op samenwerking en krachtenbundeling. Het is eerder omgekeerd: het Nederlandse stelsel is erop ontworpen te komen tot een evenredige vertegenwoordiging van zo veel mogelijk verschillende stromingen. Er is amper een kiesdrempel, er zijn geen districten, geen premie op samenwerking en recent is ook de lijstverbinding afgeschaft. Dankzij dus zowel de electorale verhoudingen als het kiesstelsel zijn er in Nederland geen prikkels voor blokvorming.
Een grote aanjager in Nederland voor samenwerking zou zijn als de grootste partij of het grootste blok automatisch de minister-president levert. Dat is nu niet zo. Het is een (hardnekkig) misverstand dat de grootste partij in Nederland de premier levert en dat het er bij de verkiezingen dus om gaat ‘de grootste’ te worden (en dus: dat de verkiezing een premiersverkiezing is).