Oudenampsen: “Het belang van het Akkoord van Wassenaar was in dit licht helemaal niet zo groot. Veel belangrijker was de commissie-Wagner die in 1980 werd aangesteld door het kabinet-Van Agt I om te adviseren over het economisch beleid. Die commissie bestond vooral uit topmannen uit het grootbedrijf en werd geleid door voormalig Shell-topman Gerrit Wagner. Daar zijn eigenlijk de knopen doorgehakt over het economisch beleid van de jaren tachtig. Het Akkoord van Wassenaar is er daarna bij de vakbonden doorheen gedrukt onder dreiging van gedwongen loonmatiging.”
Mellink: “Dat een groepje topmannen het economisch beleid van Nederland uitstippelt is wat anders dan het standaardverhaal over ons poldermodel.”
Waar komt ons gematigde zelfbeeld vandaan?
Oudenampsen: “Dat komt door onze traditie om openlijke politieke conflicten te mijden. Het Nederlandse coalitiestelsel zorgt dat politieke partijen openlijke confrontaties uit de weg gaan, ook omdat kiezers er niet van houden. De politieke strijd wordt in Nederland vooral uitgevochten binnen de ambtelijke burelen en aan de onderhandelingstafels. Dit verklaart ook direct waarom ons nationale zelfbeeld zover kan afwijken van de praktijk. We zien het conflict nauwelijks.”
Mellink: “Daar komt bij dat economisch beleid in Nederland vaak heel apolitiek wordt gepresenteerd. Politieke partijen hebben wel allerlei ideeën, maar vervolgens vellen economen en planbureaus daar als scheidsrechters een oordeel over. Kijk bijvoorbeeld naar de doorrekeningen van de verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau. In andere landen gaat dit anders. Daar is het economisch debat veel sterker politiek geladen.”
Oudenampsen: “Als je dieper graaft in de Nederlandse beleidsvorming, zie je dat er achter de schermen wel degelijk voortdurend strijd werd geleverd en houdt het beeld van Nederland als gematigd polderland geen stand. Neem de hervormingen van de jaren negentig als ‘de markt’ verschijnt als het glorieuze alternatief voor de overheid. Het is nu bijna niet voor te stellen hoe radicaal neoliberaal de voorstellen destijds waren. Er waren zelfs plannen om alle CAO’s te ontbinden en om het ambtelijke apparaat op de ministeries vrijwel geheel te privatiseren.”
Hoe kan het dat de PvdA als linkse partij het neoliberalisme in de jaren negentig heeft omarmd?
Mellink: “Dat is geen eenduidig verhaal. Eind jaren tachtig zat de PvdA bijna een decennium in de oppositie. Vanuit ontevredenheid schoof het denken steeds meer op naar een marktgerichte visie. Maar toen de PvdA in 1989 in het kabinet-Lubbers III stapte, had de partij nog wel plannen voor hogere uitkeringen en meer publieke investeringen. Hier kwam alleen niets van terecht door begrotingstegenvallers. Het beslissende moment was toen de PvdA, tegen alle beloftes in, toch akkoord ging met forse bezuinigingen op de WAO. Dat leidde tot het vertrek van zo’n 30 procent van de leden. Ook hier zie je weer een felle ideeënstrijd.”
Oudenampsen: “Na die uitstroom begon de invloed van neoliberale ideeën te groeien. Toen begon ook het enthousiasme over de zogeheten Derde Weg, het idee dat je marktwerking en sociaal beleid kon combineren. De aanname was dat marktwerking zou leiden tot meer efficiëntie waardoor de overheid geld overhield voor sociale uitgaven. Door de spectaculaire economische groei leek dit ook even te kloppen. Maar toen sloeg eind jaren negentig de economie om en zat de PvdA vast aan een marktwerkingsverhaal dat weinig sociaal bleek.”
Mellink: “Waar wij niet in mee willen gaan, is de populaire neiging om het neoliberalisme aan de PvdA van de jaren negentig op te hangen. We laten juist zien dat het Nederlandse neoliberalisme een veel langere geschiedenis heeft. Het waren vooral het CDA en de VVD die het neoliberalisme in Nederland hebben vormgegeven.”
Waarom omarmt het CDA, een partij die is gebouwd rond gemeenschapswaarden, het neoliberalisme?
Oudenampsen: “Zo gek is dat niet. Het CDA vond al sinds de jaren zestig dat de verzorgingsstaat de gemeenschap verdrukte. Sociale zekerheid maakte je onafhankelijk van je omgeving waardoor de samenleving anoniem werd. De overtuiging groeide bij het CDA dat je de gemeenschap weer kon versterken door de verzorgingsstaat terug te dringen.”
Mellink: “Dit gemeenschapsdenken paste uitstekend bij de bezuinigingsoperaties van de jaren tachtig. Lubbers had het over de 'verantwoordelijke samenleving', waarbij de overheid haar burgers op hun eigen verantwoordelijkheden ging wijzen. Dat idee zien we ook heel sterk in het bezuinigingsbeleid van de kabinetten-Rutte en het verhaal over de participatiesamenleving.”
Mythe 3: Politieke verandering begint in het parlement
De derde misvatting over onze politieke geschiedenis die jullie weerleggen is het beeld dat politieke verandering vooral via politieke partijen gaat. Hoe zit dat?
Oudenampsen: “Uiteindelijk heb je natuurlijk altijd politici nodig om wetgeving te veranderen. Maar de meest invloedrijke Nederlandse neoliberalen waren voornamelijk ambtenaren en wetenschappers. Zij oefenden grote invloed uit via de beleidsvoorbereiding op ministeries en via de kennisvorming over de economie op universiteiten.”
Mellink: “In ons onderzoek zijn we meerdere grote dossiers tegengekomen waarbij ambtenaren het beleid zover hadden uitgeschreven dat de minister het alleen nog hoefde te ondertekenen. Dat zie je bij het industriebeleid in de jaren vijftig, bij het strengere begrotingsbeleid in de jaren zeventig en bij de grote marktwerkingsoperaties in de jaren negentig. In al deze gevallen keurden politici beleid goed dat door ambtenaren was uitgedacht.”
Oudenampsen: “Veel mensen geloven in het klassieke beeld van een wetgevende macht die het beleid bedenkt en een uitvoerende ambtelijke macht dit het uitvoert. Zo werkt het echter lang niet altijd. Veel ideeënontwikkeling wordt verricht door ambtenaren binnen ministeries, en hun ideeën worden vervolgens politiek verdedigd door bewindspersonen.”
Hoe werkte die lobby van ambtenaren dan precies?
Mellink: “In elk geval niet als complot van neoliberale ambtenaren, het ligt genuanceerder. De moderne economie-opleiding bestaat pas sinds de jaren dertig, precies het moment dat de strijd tussen het keynesianisme en het neoliberalisme opkomt. Veel ambtenaren werden in deze jaren opgeleid in één van beide scholen. Je hoefde dit gedachtegoed niet actief te verkondigen, maar het bepaalde natuurlijk wel hoe je naar de economie keek.”
“Veel ambtenaren zien zichzelf niet als politiek, maar hun handelingen hebben wél politieke gevolgen. Een keynesiaanse ambtenaar kijkt anders naar de economie dan iemand met een neoliberale visie. Die visie wordt vervolgens verwerkt in modellen en die worden vervolgens weer gebruikt om beleid te maken. Je ziet dan ook dat de ideeënstrijd binnen ministeries vaak een modellenstrijd is die over de hoofden van veel burgers heen gaat.”
Maar ambtenaren hadden volgens jullie wel een hele uitgesproken mening over de politiek en democratie…
Oudenampsen: “Ja, dat klopt. Begin jaren tachtig raakten verschillende topambtenaren op het ministerie van Financiën en Economische Zaken bijvoorbeeld overtuigd van de ‘public choice theory’ die stelt dat democratische besluitvorming eigenlijk niet goed werkt. Kiezers informeren zich niet goed, ambtenaren werken vooral voor hun eigen departement, Kamerleden worden beïnvloed door pressiegroepen en politieke partijen willen vooral stemmen winnen. Als het politieke proces vrij spel zou krijgen, zou de begroting uit de hand lopen, zo was de overtuiging.”
“Begin jaren tachtig proberen deze topambtenaren daarom actief de macht van het parlement in te perken. En hier zijn ze ook opvallend goed in geslaagd. Vooral het ministerie van Financiën heeft veel meer grip gekregen op de begroting. Ook de eerder genoemde commissie-Wagner werd gecoördineerd door topambtenaren van Economische Zaken.”
Lessen voor links
Jullie onderzoek gaat over de manier waarop ideeën dominant kunnen worden. Zijn er lessen die links kan trekken uit de geschiedenis van het neoliberalisme?
Mellink: “Wat ons opvalt is dat linkse partijen het economische debat tegenwoordig vooral voeren vanuit morele verontwaardiging. Dat is misschien wel vaak terecht, maar het maakt je wel kwetsbaar voor het simpele argument dat het geld op is, en bovendien overtuig je geen mensen die jouw verontwaardiging niet delen. Links zou wat ons betreft vaker een goed onderbouwd economisch verhaal mogen uitdragen. Het is economisch een heel goed idee om een stevige sociale zekerheid en een goed gefinancierde overheid te hebben.”