De Oude Claassen: Het huis van de vrijheid

Het huis van de vrijheid, het boek van de oude Claassen, is in de kern een liberaal boek. Claassen noemt zich in dit boek liberaal, hoewel hij opmerkt dat dat in het Nederland maatschappelijk debat meer verwarring oproept dan oplost. Liberalisme betekent voor Claassen het streven naar een zo groot mogelijke autonomie voor mensen. Mensen moeten zo vrij mogelijk zijn om zelf te beslissen over hun eigen leven.

Maar Claassen erkent dat vrij zijn ook gepaard gaat met het bezit van bepaalde vermogens: baby's zijn niet autonoom, want die zijn niet in staat om zichzelf doelen te stellen of de gevolgen van hun handelen in te schatten. Autonomie als ideaal omvat zowel de vrijheid zelf te kiezen als de plicht van de gemeenschap om zorg te dragen dat iedereen de vermogens heeft om te kunnen kiezen. Overheidsingrijpen is in principe alleen gelegitimeerd als de autonomie erdoor wordt vergroot.

In het boek onderzoekt Claassen in allerlei maatschappelijke casussen hoe dit autonomie-ideaal in elkaar steekt. Zo bespreekt hij ook de topinkomens in het bedrijfsleven. Claassen stelt voor dat topinkomens positionele goederen zijn: de waarde van een topinkomen zit niet zozeer in de hoogte van het bedrag, maar in de vraag of het meer of minder is dan het inkomen van de buurman. Zo ontstaat er een wedloop tussen topmanagers die allemaal meer willen verdienen dan de ander: om zo een duurdere auto en een duurder huis te kunnen kopen. Dit zijn consumptiemiddelen die met name waarde hebben in wedijver.

Volgens de oude Claassen mag de overheid niet ingrijpen: er is geen sprake van schade aan autonomie. Mensen kiezen er zelf voor om mee te doen aan de ratrace. We doen elkaar geen schade aan door een duurdere auto dan de buurman te kopen. Als de ander zich daardoor gekleineerd voelt en ook een duurdere auto wil, is dat zijn eigen verantwoordelijkheid. Zolang er geen sprake is van aanwijsbare schade voor autonomie door wedijver tussen topmanagers, is er voor Claassen geen reden om in te grijpen. De overheid staat neutraal tegenover de inkomensstijgingen van individuen.

Claassen erkent dat een oneerlijke verdeling van talenten een grond kan zijn om topmanagers te belasten: ze zijn toevallig met meer talent geboren en mensen die zonder die talenten zijn geboren zijn dus buiten hun schuld armer. Hier is herverdeling rechtvaardig volgens Claassen als iemand gevoelig is voor zulke argumenten. (1) Ook als bonussen de verkeerde prikkels geven, bijvoorbeeld als ze risicovol ondernemen boven economische duurzaamheid stellen, moet de overheid ingrijpen.

Hier gebeurt volgens Claassen nog te weinig aan in de markt. Bij de overheid slaat men volgens hem door: door de balkenendenorm biedt de overheid te lage lonen aan topmanagers en we weten allemaal dat if you pay peanuts, you get monkeys. De oude Claassen is in zijn analyse van topinkomens dus een klassieke liberaal: de overheid moet autonomie beschermen en niet meer doen dan dat.

De Jonge Claassen: Het eeuwig tekort

Het eeuwig tekort is juist kritisch over liberale filosofieën. Het boek gaat over de vraag hoe we met schaarste om moeten gaan. Liberale filosofen erkennen dat er schaarste aan natuurlijke hulpbronnen is. Voor liberale filosofen is schaarste echter een natuurlijke toestand en ligt de verantwoordelijkheid ervoor niet bij de mens. Door schaarste is het noodzakelijk om de maatschappij te organiseren op basis van principes van rechtvaardigheid. Het belangrijkste liberale verdelingsprincipe is de markt. In de markt ontstaat volgens economen door concurrentie om schaarse middelen de meest efficiënte verdeling.

Die concurrentie is volgens liberalen een positieve kracht: de motor voor economische en technologische ontwikkeling. Iedereen heeft daar uiteindelijk voordeel van. Afgunst en jaloezie zijn voor liberalen daarmee uiteindelijk positieve krachten. Liberalen stellen de voldoening van behoefte centraal: de aard van de behoeften laat hen onverschillig. Claassen noemt dit een "kritiekloze verheerlijking van behoeftebevrediging."

De jonge Claassen werkt een eigen filosofische positie uit: hij is pluralist. Hij is kritisch over de centrale rol die concurrentie speelt op alle plekken in de hedendaagse maatschappij: in de wetenschap, in de politiek en op de televisie. Concurrentie over schaarse grondstoffen leidt in zijn ogen alleen maar tot uitputting van het sociale, psychische en natuurlijke kapitaal: stress, sociale verharding en vervuiling. Niet alles zou door de lens van competitie gezien moeten worden: een pluraliteit van maatschappelijke sferen met eigen verdelingsmechanismen (niet alleen de markt) zou in stand gehouden moeten worden.

De jonge, linkse cultuurcriticus Claassen verzet zich tegen een cultuur van de schaarste die alles economiseert en geen ruimte laat voor andere waardevolle menselijke activiteiten. Het is de jonge Claassen een doorn in het oog dat het huidige sociaaleconomische stelsel waarin arbeid en consumptie centraal staan andere waardevolle menselijke activiteiten aan de kant schuift. We zouden maatschappelijke sferen moeten creëren waarin schaarste en afgunst geen centrale rol spelen.

De logica van de economie maakt van mensen sociale autisten die zich monomaan richten op winstmaximalisatie, en daarvoor alle morele en maatschappelijke normen die ze kunnen overtreden, zullen overtreden. Dit is uiteindelijk een gevaar voor de economie zelf. Claassen wil de cultuur van de schaarste overwinnen door te breken met het dominante winst- en groeidenken.

Jong en Oud

De jonge en de oude Claassen lijken diametraal tegenovergesteld. De jonge Claassen kiest voor een keiharde kritiek op de cultuur van de schaarste waar liberalen zo luidruchtig de lof van zingen. Liberalisme is niets meer dan de kritiekloze verheerlijking van behoeftebevrediging die door afgunst in stand wordt gehouden en ons geestelijk uitput. De oude Claassen, zelf liberaal geworden, vindt dat een keuze die mensen zelf moeten maken: als jij het je aantrekt dat je buurman een grote Porsche heeft, en je daarom nog harder wil gaan werken en meer wil gaan verdienen, ben je daar zelf verantwoordelijk voor. Dat is geen schade aan autonomie, dus de overheid hoeft niet in te grijpen.

De obsessie met economische groei is de jonge Claassen een doorn in het oog en voor de oude Claassen een individuele keuze waar de overheid neutraal tegenover moet staan. Interessant vind ik ook dat waar de jonge Claassen pleitte voor schaarstevrije sferen, de oudere Claassen waarschuwt voor het doorslaan van de overheid richting matiging van topinkomens. Dat zou niet goed zijn voor het type managers dat we binnenhalen bij de overheid, want blijkbaar is loon alles wat telt bij public service.

Toch ligt het beeld wat genuanceerder: de jonge en de oude Claassen hebben beiden oog voor de maatschappelijke gevolgen van de nadruk op economische groei. Als er maatschappelijke schade ontstaat door de nadruk op schaarste en concurrentie, moet de overheid ingrijpen. Als monomane autisten de wet overschrijden is er een probleem, net zoals wanneer de bonusstructuur managers vervreemdt van de werkvloer.

Cultuurfilosofie versus Politieke Filosofie

Uiteindelijk bestaat er een fundamenteel filosofisch onderscheid tussen de twee Claassens: filosofisch putten de jonge en de oude uit andere tradities. De jonge Claassen oriënteert zich op continentale cultuurkritische denkers als Arendt, de oude Claassen is veel Angelsaksischer en analytischer, en filosofen als Sen en Nussbaum vormen zijn grote voorbeeld.

Voor de oude Claassen bestaat er een fundamenteel onderscheid tussen wat moreel onwenselijk is en politiek onrechtvaardig: hij vindt dat de overheid geen oordeel moet hebben over de moraal. Dat moeten mensen zelf uitzoeken. Dat betekent niet dat de oude Claassen geen mening heeft over auto's en afgunst, maar hij vindt dat die individuele meningen geen rol spelen in de politiek. De overheid moet zo neutraal mogelijk staan ten opzichte van ideeën van het goede leven. Wat de oude Claassen vindt als politiek filosoof en als moreel filosoof hoeft niet hetzelfde te zijn.

De jongere cultuurkritische Claassen zal het hier niet mee eens zijn. Zijn voornaamste argument zou zijn dat we als overheid wel neutraal kunnen proberen te zijn ten opzichte van ideeën van het goede leven, maar dat het sociaaleconomische stelsel een ideaal (dat van competitie) dwingend aan ons oplegt. Het marktdenken wordt steeds dominanter bij de vorming van onze karakters en de marktlogica wordt langzaam aan alle sociale sferen opgelegd.

Dit komt het meest sprekend tot uiting in het voorstel van de oude Claassen om de topinkomens bij de overheid niet te veel uit te pas te laten lopen met de markt. We kunnen ons alleen tegen deze erosie van onze cultuur verzetten door ons collectief te organiseren. Het morele laissez-faire van Claassen houdt een cultuur van stress en uitputting in stand die we alleen kunnen doorbreken door overheidsingrijpen.

Ten tweede, is Claassen schijnbaar onder de indruk dat de inkomens van topmanagers in verhouding staat met de door hen geleverde arbeid. Maar als ik weer cijfers uit de Verenigde Staten hoor, massa-ontslagen, economische malaise en wel een stijging van de topinkomens, dan vraag ik me serieus af of topinkomens wel in verhouding staat geleverde arbeid. Is de arbeidsmarkt aan de top wel een perfect functionerende markt?

Topinkomens worden niet bepaalt in een markt waar er heel veel aanbieders zijn en heel veel vragers en mensen anoniem opereren. Het grootste bezwaar is dat er geen sprake is van een anomiteit, maar dat topinkomens worden goedgekeurd in een old boys-netwerk, waar iedereen elkaar kent. Je kan je serieus afvragen of daar sprake is van gezonde marktwerking.

Voetnoten

1 Ik vind dit om twee redenen een tamelijk schokkende omschrijving: als iemand gevoelig is voor argumenten dat als talenten oneerlijk verdeeld zijn, er dan een ongelijke verdeling van middelen kan ontstaan, dan kan hij de topinkomens nog wel eens willen belasten. Iedereen zou gevoelig moeten zijn voor een oneerlijke verdeling van talent. Dat is geen kwestie van smaak.