Het nieuwe boek van universitair hoofddocent filosofie Gijs van Oenen wordt gepresenteerd als een ideeëngeschiedenis maar leest als een roman met één belangrijke hoofdpersoon. Haar naam is ‘Theorie’ en ze werd halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw in Frankrijk geboren. 

‘Theorie’ is grofweg de claim dat kennis niet zomaar uit de werkelijkheid oprijst maar een menselijke schepping is die een menselijk belang dient. Ze heeft vanaf haar ontstaan voor verwarring, verzet en onzekerheid gezorgd. Sinds haar geboorte, aldus Van Oenen, laat Theorie ons nimmer met rust, hoe graag we dat ook zouden willen”.

Theorie zet alles op lossen schroeven”. Ze vormt een “tegelijk ontregelende, bevrijdende en bedreigende” kracht, die zich door taal noch discipline laat beheersen. Sinds haar komst heeft ze ons leven danig veranderd. Zo tovert ze alles om in een constructie. Neem bijvoorbeeld je ras of je seksuele voorkeur. Dat zijn geen harde feiten, maar gevolgen van machtspolitiek die je ongedaan kunt maken.

Zie hier Van Oenens allegorische uitleg voor wat met name Franse denkers als Jacques Derrida en Michel Foucault in de westerse wereld hebben teweeggebracht met hun filosofie. Elke filosoof die Derrida of Foucault heeft beïnvloed, dan wel door hen is beïnvloed, komt aan bod. Maar wil je weten waar de culture wars vandaan komen, dan kun je volgens Van Oenen niet om Theorie heen. 

Door de creatie van deze hoofdpersoon slaagt Van Oenen er wonderwel in alle denkers afzonderlijk de volle aandacht te geven en tegelijkertijd de lezer ervan te doordringen wat het collectieve eindeffect van al dit denken is geweest.  

Theorie werd volgens Van Oenen weliswaar pas in de jaren zestig geboren, maar daar is een lange gestatieperiode aan voorafgegaan. 

Het interbellum 

Het begon allemaal met ‘kapitaal’ en ‘arbeid’ de twee allegorische voorouders van Theorie. De abrupte toename van de welvaart en de steeds ongelijkere verdeling daarvan leidden aan het eind van de negentiende eeuw tot een groeiende tweestrijd tussen kapitaal en arbeid.

Gijs van Oenen - Culturele Veldslagen

Nadat de Eerste Wereldoorlog tot een verschrikkelijke vernietiging van mens en materiaal had geleid, viel het politieke landschap in drie stromingen uiteen. Een (extreem)rechtse stroming die meende dat de haperende welvaartsmotor van het kapitalisme alleen via een autocratische revolutie van bovenaf weer op gang gebracht kon worden, een (extreem)linkse stroming die meende dat de welvaartsmotor slechts via een communistische revolutie van onderop in bedrijf kon blijven en tot slot een liberale en sociaaldemocratische stroming, die aannam dat de kapitalistische welvaartsmotor het beste kon gedijen in een rechtsstaat die de rechten van individuen beschermde en een strikte scheiding aanbracht tussen de uitvoerende, de wetgevende en de rechtsprekende macht.  

De liberalen verdedigden daarbij de ‘heerschappij van het recht’ ofwel de rechtsstaat, de sociaaldemocraten kwamen op voor de ‘heerschappij van het volk’ ofwel de democratie. Tezamen vormden deze twee partijen het politieke midden.

Van Oenen wijst erop dat de filosofische denkers aan de rechter- en linkerflank in hun diagnose soms verrassend sterk op elkaar leken. Beiden moesten namelijk niets van de liberalen en de sociaaldemocraten hebben. 

Economische crises, het uitbreken van de Russische Revolutie in 1917 en de politieke onvrede in Europa hadden volgens deze linkse en rechtse denkers krachten losgemaakt waar het parlementaire stelsel niet tegen bestand was.

Al die kleine en met elkaar compromissen sluitende politieke partijen, de verlammende deling der machten die kordaat ingrijpen van bovenaf verhinderde, de liberale neutralisering van elke vorm van vurige politiek – die ontwikkelingen hadden het politieke midden danig verzwakt. Een wisseling van de macht leek onvermijdelijk. 

Cultuurmarxisme 

Na de Tweede Wereldoorlog zag plots de situatie in driestromenland er heel anders uit. De machtsgreep van extreemrechts in Duitsland en de verschrikkingen waar deze toe geleid had dreven rechts na de oorlog in het defensief. Het extreemrechtse deel ging ondergronds, wat er verder van overbleef zocht het politieke midden op.

Liberale en sociaaldemocratische samenlevingen begonnen intussen aan hun triomftocht. Denkers op links, waarvan de aanhang direct na de oorlog sterk gegroeid was, schoven op in de richting op van de sociaaldemocratie of bleven vurig op de gehoopte revolutie wachten.

Waarom kwam die niet? Waarom bleef het kapitalisme hardnekkig voortbestaan? Hoe kwam het dat de mensheid zich maar niet liet redden? Het linkse antwoord op die vragen, aldus Van Oenen, kwam van de ‘cultuurmarxisten’. De revolutie die uitbleef had te maken met de kapitalistische cultuur.

Dáár, in het alledaagse kapitalisme, in hoe mensen over het huwelijk, familie, seks, werk, spel, productie en reproductie, consumptie en genot dachten, dáár lag de verborgen sleutel tot de revolutie. Eerst moest dus de gewone manier van leven grondig geanalyseerd worden – de abnormaliteit aangetoond worden van wat normaal heet. Pas dan kon de kapitalistische ‘hegemonie’ doorbroken worden en de verborgen doorgang naar de nieuwe samenleving gevonden worden. 

“ De arbeidersklasse zocht elders onderdak ”

Een van de manieren waarop men dat kon doen was door de pijn te mobiliseren van al die groepen die van de normaliteit worden uitgesloten: de gekken, de gemarginaliseerden, de gekoloniseerden, de niet- of ‘anders’-gesocialiseerden, mensen met een andere huidskleur of afwijkende seksuele voorkeur. Dat had volgens nieuw links een krachtiger mobiliserend effect dan het tamboereren op de ‘burgerlijke’ tegenstelling tussen ‘kapitaal’ en ‘arbeid’.   

Deze culturele wending in het marxisme markeerde enerzijds hoezeer de oudere, politiek-economische klassenanalyse gefaald had. Maar het hield ook het geloof levend dat er een inclusievere samenleving in het verschiet lag die meer rekening hield met planeet en natuur.  

In de loop van de tijd leek links daardoor méér voor dieren, de planeet, het klimaat, vluchtelingen, migranten en onderdrukte culturele minderheden op te komen dan voor haar traditionele achterban: de arbeidersklasse. Die arbeidersklasse, die zich inmiddels tegen internationalisering, globalisering en migranten had gekeerd, zocht elders onderdak.  

Menig linkse denker vond dat er ‘afscheid van het proletariaat’ moest worden genomen. Links kreeg via het cultuurmarxisme meer oog voor het feit dat het kapitalisme niet slechts arbeiders uitbuitte, maar ook mensen langs culturele weg op een wrede en vernederende manier kon uitsluiten, miskennen en onderdrukken.

De denkers die het meest met Theorie te maken kregen waren academici. Met hulp van de verzorgingsstaat gingen duizenden kinderen uit de arbeidsklasse voor het eerst aan de universiteit studeren. Ze leerden ze daar dat je om kennis te ontwikkelen, op z’n mooi Duits gezegd, erfahrungsfrei en handlungsentlastet moest kunnen denken. Nou, dat hebben ze geleerd.

Aan de universiteit kwam de speculatieve, theoretische kant van het cultuuurmarxisme tot volle bloei. Tal van wetenschappers en filosofen hadden daaraan voorafgaand al duidelijk gemaakt dat kennis niet vanzelf uit de werkelijkheid opstijgt, maar creativiteit, verbeelding en gewaagde theorievorming vereist. Alle werkelijkheid, zo leerden ze, was theorie-geladen. Er is geen kennis zonder dat die in een daaraan voorafgaand paradigma was ingebed. 

Het is dit soort denken dat in de jaren zestig in de filosofie, in de geesteswetenschappen en in de samenleving doorbrak en bij denkers als Derrida en Foucault een hoge vlucht nam.

Culturele veldslagen

Is alle kennis theorie-geladen? Is het de taal die de werkelijkheid schept? Werkt het kapitalisme als een soort Potemkindorp, waar achter mooie façades eindeloos veel pijn en ellende schuilgaat? De cultuurmarxistische retoriek van de ontmaskering kende geen grenzen. ‘Theorie’ werd geboren uit progressieve ouders én de hoop op een betere samenleving.

Maar sinds haar komst laat ze niemand ongemoeid. Ook rechts maakt nu volop gebruik van deze geradicaliseerde ideeën. Waar eerst minderheden zich door de meerderheid onderdrukt of miskend voelden, zijn het nu meerderheden die betogen dat het juist hún levensstijl is die door minderheden wordt bedreigd. Met de culture wars als resultaat.

“ Niet kennis maar fatsoen moet ons redden ”

Sinds de geboorte van Theorie werd duidelijk dat de werkelijkheid in dit soort debatten geen scheidsrechter kan zijn. Feiten, cijfers, statistieken: ze zijn frame-afhankelijk. Ze zijn geen afspiegeling maar één mogelijk perspectief op de werkelijkheid. Theorie heeft ons bijgevolg weerloos gemaakt tegen de fanatici van het eigen gelijk. Sterker dan ooit heeft ze duidelijk gemaakt dat ons lot volledig in elkaars handen ligt. Niet kennis maar fatsoen moet ons redden.