Een van de opvallendste stellingnames tijdens het ministerschap van Dilan Yeşilgöz tot zover is haar poging tot een algemeen geldend landelijk verbod op religieuze symbolen bij politieagenten, boa’s en rechters. Sinds Yeşilgöz zich ferm heeft uitgesproken over deze kwestie, is de discussie rondom hoofddoeken, keppels en andere uitingen van religiositeit weer opgelaaid. 

Deze discussie lijkt extra gevoelig te zijn voor links-progressieve kringen. Linkse, progressieve politiek opereert immers op basis van idealen zoals emancipatie en vrijheid die – wanneer zij verwezenlijkt worden via de politieke arena – voor een vrije, gelijkwaardige en tolerante samenleving zouden moeten zorgen. 

Politieagent hoofddoek in Londen.

Toch lijken niet alle neuzen dezelfde kant op te staan bij deze kwestie. Degenen die het eens zijn met Yeşilgöz stellen dat religieuze uitingen morrelen aan de functie van het uniform, dat er meer wraking zal voorkomen in rechtszaken en dat vertegenwoordigers van de staat neutraliteit moeten uitstralen richting burgers. De tegenstanders lijken terug te vallen op een bepaald idee van neutraliteit. 

Om meer grip te krijgen op de discussie en dit vraagstuk beter te begrijpen, kunnen we allerlei vragen stellen. Welke criteria zijn nuttig wanneer we nadenken over neutraliteit? En waarom beperken we het belang van neutraliteit uitstralen tot boa’s, politieagenten en rechters? 

Deze discussie is belangrijk omdat zij raakt aan vraagstukken in het hart van de democratie: wie mag op welke manier participeren in het publieke domein? En op welke manier en op basis van welke kennis nemen we hier beslissingen over?

Neutraliteit van de beroepsbeoefenaar 

Er is een bepaalde subgroep die binnen deze kwestie domineert, namelijk vrouwen die een hoofddoek dragen. Feministisch filosofen buigen zich al decennialang over de rol van vrouwen en andere groepen die niet tot de dominante norm behoren in de maatschappij en denken hierbij na over de betekenis, mechanismen en beginselen van uitsluiting en onderdrukking. Zij stellen dat veel van de normen, rollen en structuren die we als natuurlijk en gegeven zien helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn als we denken.  

Sandra Harding, een van de grondleggers van de feministische wetenschapsfilosofie, zegt dat kernprincipes in de wetenschap, zoals objectiviteit en kennis, onderhevig zijn aan het dominante mannelijke perspectief dat wijdverspreid is in de maatschappij en dus op een vergelijkbare manier aanwezig is in de wetenschap. Harding beschrijft dat individuen altijd gevormd worden door hun omgeving, hun levenservaringen en hun persoonlijke waarden. 

Deze vorming zorgt ervoor dat zij de wereld, en dus ook hun werk, door een bepaalde lens zien. Dit betekent dat objectiviteit iets is wat we het individu niet kunnen toeschrijven maar wel op groepsniveau kunnen nastreven. Met andere woorden: objectiviteit is een sociaal fenomeen. Daarom kunnen we objectiviteit alleen bereiken als we een veelheid aan perspectieven mee kunnen nemen in wat we objectief noemen. 

Ook al hebben de woorden neutraliteit en objectiviteit niet volledig dezelfde betekenis, ze hebben wél dezelfde functie in dit vraagstuk. Er wordt van beroepsbeoefenaars geëist dat de buitenwereld op geen enkele manier sporen van persoonlijke overtuigingen kan vinden in hun werk; dit geldt in het bijzonder voor het werk van rechters, officieren van justitie en agenten in diensttijd.  

Simone de Beauvoir 

“One is not born but rather becomes a woman” is de bekendste quote van een van de meest invloedrijke feministisch filosofen, Simone de Beauvoir. Wat zij hiemee probeerde duidelijk te maken is dat vrouw-zijn geen statische, natuurlijke aangelegenheid is maar gecreëerd wordt door sociale conventies, culturele markers en sociale rollen. 

“ Je bent niet neutraal, je wordt neutraal gemáákt ”

Hetzelfde zouden we kunnen stellen voor neutraliteit. Iemands neutraliteit is geen natuurlijk gegeven: het beeld en begrip van neutraliteit is iets wat we met z'n allen gecreëerd hebben en constant aan het creëren zijn. Kortom, neutraliteit is ook een sociaal verschijnsel. In de gedachte van De Beauvoir: je bent niet neutraal, je wordt neutraal gemáákt. Kijkend naar de politieagent: die wordt neutraal op het moment dat die zich inklokt, diens politie-outfit aantrekt en professioneel diens werk uitvoert. 

Drogreden 

We maken een fout wanneer we het idee neutraliteit koppelen aan iemands uiterlijk, inclusief religieuze uitingen. Het gelijkstellen van onzichtbaarheid van religiositeit met neutraliteit is problematisch om twee redenen. Ten eerste gaat het ervan uit dat het beeld van neutraliteit dat we met z’n allen hebben gecreëerd en creëren, een beeld zonder enige religieuze uiting, alleen bereikt kan worden door individuen te laten denken en handelen vanuit een neutraal perspectief en startpunt. 

Een gevolg van deze gelijkstelling is dat we concepten op verschillende niveaus, namelijk neutraliteit die we bereiken op groepsniveau en religieuze uitingen die getoond worden op individueel niveau, aan elkaar koppelen en met elkaar verwarren. We kunnen namelijk nog steeds een neutrale politie, rechterlijke macht en boa’s hebben op groepsniveau: deze instituten zijn namelijk neutraal door de functie die ze behoren uit te oefenen in de maatschappij. Degenen die deel uitmaken van deze instituten door dit werk uit te voeren worden dus, door gepaste kennis en professioneel handelen, neutraal gemaakt. En niét door het ontbreken van religieuze uitingen.  

Ten tweede berust de gelijkstelling van neutraliteit en de onzichtbaarheid van religieuze uitingen op zwakke argumentatie omdat zij een drogreden bevat, namelijk de aanname dat de afwezigheid van bewijs een bewijs voor afwezigheid is. Met andere woorden: bij deze verkeerde manier van redeneren gaan we ervan uit dat wanneer we iets niet kunnen zien dat betekent dat het afwezig is. 

Praktische gevolgen 

We kunnen abstract filosoferen over de betekenis van woorden, maar woorden hebben natuurlijk ook een praktische betekenis. De woorden die we gebruiken om de wereld te omschrijven beïnvloeden hoe wij de wereld zien en hoe deze wereld voor ons is. Kortom, we gebruiken woorden om onze wereld vorm te geven. Feministisch filosoof Sally Haslanger stelt dat we in ons begrip van taal verder kunnen kijken dan het omschrijvende element. Haslanger probeert een dieper begrip van de concepten ras en gender te creëren door niet alleen te kijken naar hoe deze begrippen in het dagelijkse leven gebruikt worden, maar door vragen te stellen zoals: Wat is het nut van dit concept? Welk doel wordt gediend door het gebruik van een woord? En welke functie hebben bepaalde woorden in onze gebruiken en onze gesprekken? 

Haslanger belicht hiermee dat woorden niet alleen een beschrijvend element maar ook een praktische en politieke dimensie hebben. Ze laat zien hoe dit werkt met haar analyse van het woord ‘vrouw’: volgens Haslanger is iemand vrouw wanneer deze persoon 1) systematisch achtergesteld wordt op economisch, politiek, sociaal of legaal vlak en 2) aangemerkt wordt als doelwit voor deze achterstelling op basis van geobserveerde of ingebeelde lichamelijke kenmerken die als bewijs worden gezien voor een vrouwelijke rol in voortplanting. 

“ Op wat voor manieren vormt ons begrip van neutraliteit de maatschappij? ”

Ondanks dat deze analyse door de jaren heen kritiek gekregen heeft en verbeterd is met het doel om inclusief te zijn naar transvrouwen, doet Haslanger met haar invloedrijke filosofie een poging om ons begrip en ons gebruik van het woord vrouw te verbreden. Een vergelijkbare benadering kunnen we toepassen bij het woord ‘neutraliteit’. Wat is de functie van het woord neutraal en op wat voor manieren vormt ons begrip van neutraliteit de maatschappij? 

Loskoppeling 

De antwoorden op deze vragen vanuit het oogpunt van tegenstanders van het tonen van religiositeit lijken niet te stroken met de doelen die GroenLinks-PvdA nastreeft. Een deel van de samenleving wordt bij voorbaat op basis van het tonen van religieuze overtuigingen losgekoppeld van ons beeld en begrip van neutraliteit en kan hierdoor bepaalde beroepen niet uitoefenen, tenzij zij meedoen aan deze loskoppeling. 

Het verbinden van neutraliteit met religieuze uitingen dient hiermee een functie die uitsluitend is in plaats van inclusief en lijkt geen nut te hebben voor een links-progressieve analyse van de samenleving. De analyses van Harding, Beauvoir en Haslanger geven ons handvatten om na te denken over ons begrip van neutraliteit: welke criteria kiezen we om neutraliteit te definiëren, welk nut heeft het om neutraliteit toe te schrijven aan individuen en welke praktische en politieke gevolgen heeft ons begrip en gebruik van neutraliteit voor de verhoudingen in de maatschappij?

Het is belangrijk om goed na te denken over hoe we bepaalde idealen, termen en concepten gebruiken in een links-progressieve analyse. Dit kan niet op zuivere wijze zonder goed te kijken naar wat voor invloed dit heeft op degenen met de minste macht: diegenen voor wie we als links-progressieven opkomen. Alleen op deze manier kunnen we dit soort vraagstukken met zoveel mogelijk zorgvuldigheid en diepgang benaderen zodat er uiteindelijk ideeën, idealen, praktijken en gesprekken uit voortkomen die passen bij de missie van GroenLinks-PvdA. 

Rania Ali is politicoloog en filosoof. Zij studeerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werkt daar momenteel als docent-assistent bij de afdeling Filosofie. Daarnaast doet ze momenteel een onderzoeksmaster aan de Universiteit van Amsterdam en is ze redacteur van Progressief Café en de Helling. Ze was lid van de Denktank Nederland 2040, waar ze met andere denkers nadacht over de toekomst van Nederland, in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en liep stage bij de Tweede Kamerfractie van GroenLinks.