Na de verkiezingen van 2023 klom Tom van der Meer, hoogleraar gespecialiseerd in kiezersonderzoek aan de Universiteit van de Amsterdam, in de pen. Hij wilde de uitslag in een bredere context plaatsen. De overwinning van de rechts-populistische PVV kwam volgens Van der Meer omdat de middenpartijen het inhoudelijk conflict uit de weg gingen. Omdat gevestigde partijen op een technocratische manier politiek gingen bedrijven, ontstond er ruimte voor populistische uitdagers.

cover Tom van der Meer - Waardenloze politiek

In zijn boek neemt Van der Meer ons mee door de aard van politiek conflict op vier niveaus: tussen personen om de macht, tussen partijen over inhoudelijke geschillen, tussen partijen over de vraag welk thema de politiek zou moeten structureren en ten slotte over de democratie zelf. In de ogen van Van der Meer zou politiek niet slechts moeten gaan om wie bij verkiezingen de macht krijgt, maar zouden kiezers een inhoudelijke keuze moeten kunnen maken. Hij waarschuwt voor een te sterk politiek conflict, waarbij de democratische spelregels zelf deel van het conflict worden. 

In de afgelopen jaren is in de ogen van Van der Meer het inhoudelijk conflict uit de politiek verdwenen. Daardoor verwerd zij tot een betekenisloze strijd tussen poppetjes. Als kiezers niet via een inhoudelijk politiek debat worden meegenomen in de compromissen die gesloten worden, dan kiezen ze voor populistische partijen die zich tegen die compromissen verzetten.

Door het boek heen zit de claim dat er een verandering heeft plaatsgevonden: de Nederlandse politiek is technocratischer geworden. Er onstond een grondtoon van onvermijdelijkheid. Het inhoudelijk profiel van de middenpartijen verwaterde doordat ze samen regeerden. De politiek werd alternatiefloos. 

Een mooi verhaal. Het is alleen niet waar. Bovendien wekt Van der Meer de suggestie dat iedere vorm van waardenconflict kiezers zal trekken.

De lange wortels van de consensuscultuur

Het begin van de tijd van technocratie is lastig te plaatsen. Van der Meer heeft harde kritiek op de periode-Rutte, waarin middenpartijen niet alleen in verschillende coalities met elkaar samenwerkten maar bovendien ook beleidsvoorstellen steunden vanuit de oppositie. Hij observeert echter dat de technocratische politieke stijl ook kenmerkend was voor politici als Ruud Lubbers en Wim Kok. Begin jaren 90 bestond het beeld al dat de gevestigde partijen te veel op elkaar leken. Trends als New Public Management en de neiging van politieke partijen om hun kiezers in het politieke midden te zoeken, zouden al sinds de jaren 80 voor een gedepolitiseerde cultuur zorgen. Al meer dan veertig jaar mist Nederland het vermogen om politiek conflict tot een waardenconflict te maken. 

“ Wanneer was Nederland wél in staat om een ideologisch conflict uit te vechten? ”

De vraag die dit oproept is wanneer de periode was waarin Nederland wél in staat was om een ideologisch conflict uit te vechten. Van der Meers visie op de na-oorlogse verzuilde periode is inconsistent. Ten eerste erkent hij dat politici als Willem Drees dezelfde pragmatische stijl hadden als Rutte en Lubbers en dat de politieke cultuur ook in de tijd van Drees gekenmerkt werd door compromissen en technocratie. Ten tweede denkt hij dat tijdens de verzuiling politici wél een waardenconflict uitvochten omdat er scherpe inhoudelijke tegenstellingen waren tussen de zuilen. Maar hij schrijft ook dat partijen weinig hoefden te doen tijdens verkiezingscampagnes omdat de maatschappelijke tegenstellingen zo scherp waren.

Waar het gaat om de elitecultuur werden in de verzuilde periode de instituties opgericht die nu zo’n belangrijk rol spelen in de gedepolitiseerde en technocratische politieke cultuur, zoals de Sociaal-Economische Raad, waaraan politici de oplossing van politieke vraagstukken kunnen uitbesteden, en het Centraal Planbureau, waardoor politici niet langer op basis van ideologie oplossingen hoeven te zoeken, maar datgene konden doen wat ‘wetenschappelijk’ het beste was.

Er was in deze periode geen sprake van een diep ideologisch conflict; over economische onderwerpen bestond een brede keynesiaanse consensus. Alle partijen, van VVD tot PvdA, werkten in wisselende meerderheden samen aan de opbouw van de verzorgingsstaat. Sterker nog: de meeste sociale regelingen in Nederland zijn ingesteld door in naam centrumrechtse coalities.

Bij verkiezingen domineerden in deze periode de confessionele partijen. Confessionele partijen vertroebelen het politieke conflict: ze brengen mensen met tegenovergestelde belangen en visies (werknemer/werkgever, jong/oud, stad/platteland) samen. Mensen stemmen niet op hen omdat ze het met het programma eens zijn maar omdat ze zich met een bepaalde religieuze groep identificeren. Politieke keuzes reflecteerden dus groepsidentificatie en niet het door Van der Meer zo gewenste waardenconflict.

De stelling dat Nederland zich in de verzuilde periode de kunst van het politieke conflict eigen heeft gemaakt is lastig te verdedigen. De elitecultuur die Van der Meer zo bekritiseert gaat terug tot deze naoorlogse consensusperiode.

Mogelijkerwijs denkt Van der Meer dat Nederland in de korte tijd tussen de naoorlogse consensusperiode en het begin van de no-nonsensepolitiek van Lubbers de kunst van het conflict wél beheerste: de periode van linkse polarisatie tussen grofweg 1967 en 1982. Aan deze stelling zitten ook haken en ogen. De polarisatie was asymmetrisch: een jonge linkse generatie viel de bestaande elite aan. De gevestigde elites reageerden hierop door mee te buigen; een pragmatische reactie die juist goed aansluit bij een cultuur van compromissen. In plaats van een waardenconflict zagen we met name een verschuiving van de consensus.

Tussen 1967 en 1982 waren tien jaar lang centrumrechtse kabinetten aan de macht die niet polariseerden maar pragmatisch meebogen. Vijf jaren waren er centrumlinkse kabinetten aan de macht. Het kabinet-Den Uyl had een ambitieuze hervormingsagenda, maar tegelijkertijd werden politieke keuzes door dit kabinet (zoals olie op de bon of de ombuigingen van 1975) als onvermijdelijk geponeerd. Ook zou ik dit vechtkabinet niet omschrijven als één waarin de Nederlandse elite het politiek conflict als kunst beheerste. De PvdA koos onder Kok niet voor het compromis omdat ze dat zo graag wilde, maar omdat de polarisatiestrategie de partij had vervreemd van VVD en CDA en die twee partijen in elkaars armen had gedwongen. Daarmee had de PvdA zichzelf tot vrijwel permanente oppositie veroordeeld.

Het probleem is niet dat Nederland de kunst van het politieke conflict verloren heeft, zoals Van der Meer stelt. In de verzuilde samenleving was een gebrek aan eliteconflict waardevol om de boel bij elkaar te houden. Die elitecultuur is doorgezet in het huidige tijdsgewricht, terwijl de maatschappij veranderde. De Nederlandse politiek is niets verloren maar de maatschappelijke context is gewijzigd. Waar eerst de consensuscultuur een waardevolle functie vervulde, is deze cultuur zeer hardnekkig gebleken terwijl ze deze functie niet meer heeft. Van der Meer is nostalgisch naar een verleden dat nooit bestaan heeft.

Het culturele conflict

Als de gevestigde partijen een visie neerzetten en daarbij conflict opzoeken met ideologische tegenstanders, zo stelt Van der Meer, zou dit voorkomen dat kiezers naar de radicale flanken bewegen. Het lijkt Van der Meer niet uit te maken wat die ideologische visie is. Hij lijkt te zeggen: profileer en de kiezers komen vanzelf. Vanuit het perspectief van progressief Nederland is dit een vrij wonderlijke stelling. Het doet ertoe waar politiek over gaat.

Aan het begin van de stikstofcrisis ging D66 er ideologisch in: de veestapel halveren, dat claimde de partij niet omdat we niet anders konden. Het was een radicaal andere visie op hoe Nederland moest worden ingericht, waarin gebroken werd met jarenlange consensus dat de landbouwsector kon bepalen hoe ons land en onze natuur eruitzagen. Door de polariserende benadering van D66 werd milieu van een valence issue, waarbij iedereen het doel onderschrijft en er slechts onenigheid is over hoe hard eraan getrokken moet worden, tot een positional issue. Wat de oplossing voor de stikstofproblematiek niet dichterbij heeft gebracht en in electoraal opzicht de verdedigers van boerenbelangen versterkte.

In Van der Meers boek zit een impliciete kritiek op de koers van GroenLinks sinds midden jaren 90. GroenLinks wil graag meedoen met de serieuze partijen. Ze laat haar programma doorrekenen, ze zat aan tafel als gedoger bij akkoorden over begrotingen, studiefinanciering en pensioenen. Maar het programma van GroenLinks (en ook het laatste programma samen met de PvdA) is ideologisch felgroen en helder links. Het stelt een omvangrijke verandering van de economie voor ten gunste van een duurzame en eerlijke samenleving. Die plannen waren zo radicaal dat CDA en VVD deelname van GroenLinks en PvdA aan de laatste formatie blokkeerden. En toen de Trêveszaal lonkte, maakte GroenLinks in 2017 tot twee keer toe de keuze om waar het gaat om migratie niet door de ideologische rode lijnen heen te gaan. Dat werd electoraal niet beloond.

Bovendien er zijn andere uitdagers dan de PVV. In de laatste periode zat een partij in de Kamer met een bijzonder helder ideologisch verhaal en een welbespraakte leider met uitstraling die vaker het nieuws trok dan je mocht verwachten van een partij met één zetel. Je kan van BIJ1 zeggen wat je wilt, maar visie hadden ze. Ik heb in de periode 2021-2023 geen peiling gezien waarin BIJ1 op meer dan één zetel stond. De radicaal-progressieve boodschap van Sylvana Simons bleek namelijk bijzonder impopulair. Ook het diepgroene verhaal van de Partij voor de Dieren heeft nooit meer dan 4 procent van de bevolking kunnen overtuigen bij landelijke verkiezingen – ondanks het feit dat die partij Van der Meers kritiek op het ‘compromisme’ al eerder verwoordde. 

“ Van der Meer onderschat de aantrekkingskracht van anti-immigratiepolitiek ”

Van der Meer lijkt te stellen dat iedere ideologische uitdager, of het nu de radicaal-rechtse PVV van Geert Wilders of het radicaal-linkse BIJ1 van Edson Olf is, de verkiezingen van 2023 had kunnen winnen en dat het toevallig is dat dat een anti-immigratiepartij was. Ik denk dat Van der Meer de aantrekkingskracht van anti-immigratiepolitiek onderschat. GroenLinks brak in 2017 omdat ze de mensenrechten van vluchtelingen niet wilde schenden. Dat ging in tegen de publieke opinie: in meerderheid willen kiezers hardere maatregelen tegen migratie. Sylvana Simons kreeg met haar kritiek op institutioneel racisme in de Nederlandse samenleving geen electorale bijval maar regelmatige doodsbedreigingen.

De PVV heeft de verkiezingen niet gewonnen omdat er geen ideologisch conflict is in de Nederlandse politiek, maar omdat er een helder ideologisch conflict is in Nederland tussen links en rechts. Tussen kosmopolieten die hechten aan een multicultureel Nederland dat vreemdelingen verwelkomt en een monocultureel Nederland dat de grenzen sluit. Dat conflict over identiteit slokt ook steeds meer de discussie over milieu en klimaat op. Als je weet of een kiezer klimaatverandering of migratie als het grootste gevaar voor Nederland beschouwt, kun je daaruit vrijwel meteen afleiden wat de andere standpunten van deze kiezer zijn. Er woedt een cultuuroorlog en daarin heeft de PVV een populaire positie.

Het culturele conflict dat op dit moment de Nederlandse politiek kenmerkt, gaat over immigratie, integratie, de plek van de islam in de Nederlandse samenleving maar uiteindelijk over identiteit. En daarmee verschilt dit conflict van andere conflicten, zoals de economische strijd. Discussies over economie zijn complex: is een belastingverhoging effectief? Raakt de maatregel mij persoonlijk? Werkt hij echt eerlijk uit? Kiezers zijn daarom niet bijzonder consistent in hun opvattingen over economische maatregelen: kiezers die een gelijkmatigere inkomensverdeling willen zijn lang niet altijd voor hogere belastingen; kiezers met kleine inkomens zijn bang dat ze zelf hogere belastingen moeten betalen; wantrouwende kiezers denken niet dat de overheid dat geld eerlijk besteedt. 

Culturele onderwerpen zijn anders. Daarbij gaat het niet zozeer om hoe de maatregel uitpakt, maar om wie je bent: met welke groep identificeer je je en wie mag daarbij komen? Kunnen we onze identiteit en culturele tradities veranderen of moeten die beschermd worden tegen bedreigingen van buitenaf? Ben je nostalgisch naar een verleden dat je niet zelf hebt meegemaakt of kijk je hoopvol naar de toekomst?

Linkse politiek

Van der Meer zou graag willen dat linkse politici hun nek uitsteken en met een ideologisch progressief, links en groen verhaal komen. Linkse politici moeten helder de verschillen met rechts uitleggen en laten zien dat zij kiezen voor open, schoon land waarin we eerlijk delen. Ze zouden minder vaak compromissen moeten sluiten met rechts en als ze dat doen helder aangeven wat zij daar uitslepen. Links moet polariseren met rechts, net als Den Uyl in de jaren 70. Maar door die linkse polarisatie had de PvdA zichzelf vrijwel permanent tot de oppositie veroordeeld, want ook toen al was er geen perspectief op een linkse meerderheid. En nu de politiek meer dan voorheen over culturele vraagstukken en de Nederlandse identiteit gaat is dat perspectief er zeker niet. 

Natuurlijk kan links beslissen op welk speelveld zij het conflict met rechts aangaat en kan zij proberen om dit nieuwe conflict te focussen op economische thema’s, op de rechtvaardige verdeling van werk, inkomen, kennis en macht. Maar dat zal niet makkelijk zijn. In de eerste plaats omdat centrum-rechts en radicaal-rechts er een belang bij hebben dat het politieke conflict draait om identiteit – op dit strijdtoneel heeft rechts immers een meerderheid. En in de tweede plaats omdat economische opvattingen veel complexer zijn dan culturele vraagstukken.