De tweede vorm kunnen we begrijpen als ideologie. Macht is des te effectiever, zo schreef bijvoorbeeld de Italiaanse marxist Antonio Gramsci, wanneer degene over wie macht wordt uitgeoefend de situatie als rechtvaardig beschouwt, of, nog beter, als natuurlijk. Denk aan de door God uitverkoren heerser, of aan de ‘natuurlijke wetten’ van de markt.
Dat werk ‘spannend’ moet zijn, dat het onze ‘passie’ is, of dat we het als bron van zelfrealisatie zien zijn hedendaagse voorbeelden van ideologie, van de ‘nieuwe geest van het kapitalisme’ zoals de Franse sociologen Luc Boltanski en Eve Chiapello het noemden in hun gelijknamige klassieker. Of de meritocratische ideologie: ja, Elon Musk heeft veel geld, maar hij heeft er ook hard voor gewerkt en allerlei slimme dingen uitgevonden!
Beide vormen van macht, geweld en ideologie, waren altijd nodig en aanwezig: hard en soft power, stok en wortel. Niet voor niets vergelijkt Gramsci politieke macht met een centaur: half beest, half mens. Volgens Mau blijft met deze klassieke tweedeling een derde vorm van macht buiten beschouwing, die hij dus economische macht noemt. Hij doelt daarmee op een vorm van machtsuitoefening die in het economisch proces zelf aanwezig is.
Dat klinkt enigszins abstract, dus misschien is het behulpzaam of dit uit te leggen aan de hand van een voorbeeld dat Mau bespreekt: de genetische manipulatie van zaden, op dusdanige manier dat ze maar één jaar gewas produceren zonder dat uit die gewassen weer nieuwe zaden kunnen ontspruiten.
Dit maakt boeren afhankelijk van de bedrijven (multinationals als Monsanto) die deze zaden produceren, en geeft die bedrijven andersom economische macht. De manipulatie dient bovendien geen ander doel dan slechts het in koopwaar veranderen van deze zaden en het consolideren van economische macht. Het gewas kan voortaan enkel verbouwd worden via de tussenkomst van het kapitaal. De afhankelijkheidsrelatie wordt niet middels geweld afgedwongen, noch via ideologie, maar wordt in het economische, materiële productieproces zelf als het ware ‘ingebakken’.
Dit brengt ons bij een tweede reden waarom we zo’n begrip van economische macht nodig zouden hebben: omdat dit een vorm van machtsuitoefening is die volgens Mau steeds prominenter is geworden, terwijl deze tegelijkertijd de neiging heeft zich aan het oog te onttrekken. Juist daarom is het concept cruciaal om het hedendaagse kapitalisme te begrijpen.
Mau erkent dat direct geweld en ideologische manipulatie nog altijd aan de orde van de dag zijn (zoals hierboven ook beschreven), maar dikwijls opereert de macht van het kapitaal op meer verborgen wijze. Zeker in de westerse wereld komt onmiddellijk geweld minder vaak voor. We hoeven ook niet langer actief te ‘geloven’ in de heilzame werking van de markt (wie gelooft er nog in trickle-down economics?). Maar evengoed dendert de kapitalistische trein door, richting de afgrond.
Hoe is dat mogelijk? Het antwoord is gelegen in de economische macht van het kapitaal, die de mensen zich op een bijna automatische manier doet invoegen in het bestaande systeem.
De maakbare samenleving
Maus boek is opgebouwd in drie delen, getiteld Conditions, Relations en Dynamics. Het eerste deel is filosofisch gezien het meest origineel en ambitieus, en legt de basis voor het gehele betoog. Het bevat niets minder dan een filosofische antropologie, een theorie over wat de mens tot mens maakt, en hoe die ‘menselijke conditie’ ons juist kwetsbaar of vatbaar maakt voor uitoefening van economische macht.
Ook hier baseert Mau zich op het werk van Marx (waarbij hij en passant een decennialange interpretatiekwestie beslecht over de vraag of er nu wel of niet een onderscheid aangebracht moet worden tussen de jonge, ‘humanistische’ Marx van de Parijse manuscripten en de latere ‘wetenschappelijke’ Marx van Het kapitaal).
Volgens Mau hebben we een begrip van de mens nodig om de werking (en het succes) van het kapitalisme te begrijpen, en hij lokaliseert dat begrip in Marx’ begrip van de ‘metabolische’ relatie met de natuur. Elk levend wezen staat in een afhankelijkheidsrelatie tot de natuur, maar uniek aan de mens is dat deze relatie biologisch ‘onder-bepaald’ is, met andere woorden: dat die relatie op veel verschillende manieren sociaal en cultureel vormgegeven kan worden.
Vanwege hun sociale relaties staan mensen altijd op een zekere afstand tot de natuur en haar hulpbronnen, waar we toch afhankelijk van zijn. In onze hedendaagse, complexe en geglobaliseerde wereld is dat des te meer het geval. Juist in die kloof, die mensen scheidt van hun voortbestaansmiddelen, kan economische macht zich nestelen.
Om nog eens een voorbeeld te geven: de arbeider in de fabriek of het distributiecentrum is misschien puur formeel gezien ‘vrijer’ dan de tot slaaf gemaakte op de plantage, maar net zomin beschikt hij over de middelen van zijn voortbestaan. Zelfs zijn vaardigheden en kennis zijn afgestemd op een specifiek productieproces, en hebben daarbuiten dikwijls weinig waarde.
Nu zou je kunnen zeggen dat deze afhankelijkheid voor elk van ons geldt, en in dat in die zin economische macht zich uitbalanceert. Maar historisch gezien is dat natuurlijk allerminst het geval geweest, en ook vandaag de dag is dat niet het geval.
In het tweede deel van het boek maakt Mau daarom onderscheid tussen horizontale en verticale vormen van economische macht, waarbij de eerste vorm verwijst naar onderling concurrerende kapitalisten en de tweede naar de macht van het kapitaal over arbeid. In dit deel verliest Mau zich dikwijls in marxistische exegese op de vierkante millimeter, maar de belangrijkste conclusie is dat de kapitalistische markt niet alleen en niet zozeer ondersteund wordt door macht, maar zelf al een vorm van machtsuitoefening behelst (vandaar dat het scheiden van ‘de economie’ van politiek op zichzelf al een politieke ingreep is).
De zogenaamde ‘vrije competitie’ moet volgens Mau dus als een vorm van het ‘stomme geweld’ gezien worden waar Marx over sprak, een waar we allemaal aan onderworpen zijn, maar niet allemaal op dezelfde manier.