De eerste manier is in lijn met de wijze waarop het kapitalisme zeker vanaf de jaren 1970 in staat is geweest ons genot te kanaliseren, door ons steeds weer nieuwe koopwaren voor te spiegelen om naar te verlangen ("happiness is the moment before you want more happiness", zoals marketingman Don Draper zegt in de serie Mad Men). Links is vanuit dit perspectief de instantie die al onze vormen van genot, al onze objecten van verlangen, van ons af dreigt te pakken. Als links aan de macht komt, zo heet het, mogen we immers niet meer barbecueën, niet meer op vliegvakantie, niet meer in SUV’s rondrijden, geen foute grappen meer maken en niet meer flirten.
Het uitstallen van dergelijke zaken, bijvoorbeeld door middel van foto’s van biefstukken op Instagram, is zelfs een soort sport geworden om links (of wat daarvoor doorgaat) te provoceren (zoals onlangs nog duidelijk werd in de ‘week zonder vlees’). Het verklaart ook de populariteit onder sommige jongeren van Andrew Tate en soortgelijke figuren, die onbeschaamd hun seksisme, lichamelijke kracht, maatschappelijke succes en excessieve rijkdom, met andere woorden hun vermogen tot genot, etaleren.
De tweede manier waarop verlangen en genot geëxploiteerd worden is door een collectief te creëren waartoe men behoort, en waar men anderen van uitsluit. Het genot bestaat in dit geval niet eens zozeer in de warme deken van het collectief; maar misschien nog wel meer in dat het eigen ontbrekende genot wordt geprojecteerd op de ander die buitengesloten wordt. De ander wordt gehaat omdat hij geniet. De uitkeringstrekker, de asielzoeker, de statushouder die ‘zomaar’ een huis krijgt; om nog te zwijgen van de fantasieën over de viriliteit van de raciale ‘ander’ of over de seksuele uitspattingen binnen de LGBTQ+-gemeenschappen. In de fantasieën over het genot van de ander neemt degene die hem afwijst er, althans in zijn voorstelling, alsnog aan deel.
In de verkiezingsuitslag zijn deze twee vormen een alliantie met elkaar aangegaan; ze liggen in elkaars verlengde en versterken elkaar. (En niet alleen daar: in het programma VI, bijvoorbeeld, beroept men zich het ene moment op het recht alle grappen te mogen maken, en wordt het volgende moment gezegd dat transgenders ‘niet normaal’ zijn.) Dit is een beweging door klassen en inkomensgroepen heen.
De vraag is dan: hoe kan links reageren?
Ik zie grofweg twee mogelijkheden. De eerste bestaat in de pogingen om een wig te drijven tussen deze twee vormen, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat het polderfascisme op termijn ook het eigen genot in de weg staat. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer wordt aangetoond dat een strenger migratiebeleid nadelig uitpakt voor de land- en tuinbouw, voor de economie in het algemeen, of voor onze gezondheidszorg, enzovoorts. Zo schreef Sander Schimmelpenninck onlangs, aan de hand van het voorbeeld van ASML, dat het grootkapitaal vroeg of laat wel moet breken met ‘domrechts’.
Hoewel dit als argument standhoudt, is het strategisch gezien denk ik niet de beste weg, omdat er een soort betweterigheid (‘haha, zie je wel!’) in doorklinkt die links nu juist parten speelt. (Deze betweterigheid moet overigens onderkend worden als een van de belangrijkste bronnen van ‘links genot’, naast het gevoel aan de ‘juiste kant van de geschiedenis’ te staan.)