Ik begon die ‘normaalheid’ van dit soort zaken te zien als een systeem, een verzameling afspraken die niet in twijfel getrokken worden, hoewel ze voor sommigen onder ons bijzonder nadelig uitpakken, en die je ook zou kunnen vervangen door heel andere afspraken. Als je dat systeem verandert, verander je alles aan hoe mensen samenleven.
Je kan zeggen dat dit is hoe ik radicaliseerde: ik wilde dingen bij de wortel aanpakken, om nog maar eens met Marx te spreken. Dat ik leerde over de revolutionaire emancipatiestrijd van het proletariaat van de negentiende eeuw, betekende nog geen grote verandering in mijn leven als dertienjarige. Dat had verschillende oorzaken. Overal waar ik kwam, kreeg ik de boodschap dat het communisme verloren had. De wereld vol fabrieken en arbeiderskinderen met rachitis bestond niet meer, kreeg ik te horen als ik begon over de uitbuiting door het kapitalisme. Het kapitalisme heeft ons gelukkig en rijk (hooguit een beetje te dik) gemaakt.
Dat was een andere tijd: vóór de economische crisis van 2008, toen zelfs de rijke ouders van wie mijn schoolgenootjes dachten dat ze zo hard werkten de klappen zouden voelen. Vóór Occupy. Maar ook vóór linkse Facebook-groepen en -memeaccounts. Misschien waren er waar ik woonde wel linkse jongerenorganisaties, maar ik kon ze niet vinden: ik ontmoette vooral schamperheid en opgetrokken wenkbrauwen. Ik richtte me met mijn nieuwe politieke inzichten op een domein waar je in je eentje wel iets kan uitrichten: de poëzie.
De in deze uitgave opgenomen vertaling van Het communistisch manifest is gemaakt door een van mijn favoriete dichters, Herman Gorter. Hij maakte aan het einde van de negentiende eeuw furore met wat hij sensitieve verzen noemde: gedichten waaruit een groot maar gefrustreerd verlangen spreekt om samen te smelten met de natuur en de geliefde, uitgedrukt in een wonderlijk heldere taal.
Zijn tijdgenoot en mededichter Willem Kloos zei over een van deze gedichten dat dit ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ was. Voor iemand die vooral streeft naar het samenvallen met de wereld, is zo’n individualisme nogal beperkend, weet ik ook uit mijn eigen ervaring.
Ondanks dit vroege succes was Gorter naarstig op zoek naar een nieuwe grondslag voor zijn dichtwerk. Eind jaren 1890 kreeg hij Het kapitaal van Karl Marx aangeraden van een politiek betrokken vriend, met grote gevolgen voor zijn leven, zijn poëzie en het West-Europese marxisme. Gorter groeide namelijk uit tot een marxistisch theoreticus van internationale faam, met scherpe kritiek op zowel de sociaaldemocraten van Nederland en Duitsland als ‘Partijgenoot Lenin’. Een groot dichter was hij al, en met zijn nieuwe politiek was de ambitie van zijn poëzie alleen maar groter geworden. Het verlangende individu maakte plaats voor een revolutionaire klasse die haar bevrijding bevocht in een theater van industrialisering en oorlog.
De school der poëzie, een verzamelbundel van Gorters werk tot 1905 die hij zelf samenstelde, bestaat uit drie delen: sensitieve verzen, overgang van individualisme naar socialisme, en socialistische verzen. Ik zie hierin parallellen met mijn eigen ontwikkeling als jonge dichter. Net als de vroege Gorter verlangde ik als dichtende puber van de poëzie dat ze uiting gaf aan mijn heftige gevoelsleven, en zocht ik daarin naar nieuwe vormen.
Terwijl de vorm zich bleef ontwikkelen, begon de inhoud me te benauwen, zodat ik op een goede dag als zestien- of zeventienjarige een gedicht schreef met de vreemde titel ‘arbeidstrilogie’, waarin ik op min of meer cryptische manier verslag deed van het gebrek aan mogelijkheden dat ik ervoer om iets aan de werkelijkheid te veranderen. ‘Ik kan [...] geen uitdrukking bedenken zonder me onsterfelijk/ belachelijk te maken.’ Oftewel: mijn pogingen tot organisatie van mijn klasse lopen stuk op hoongelach.
En later, in hetzelfde boek: ‘De laatste woorden van het communistisch manifest/ raken me nog even als toen ik dertien was.’ Waar dat toen nog ging over hoe ik me daar zelf over voelde, kwam ik gaandeweg over die individualistische instelling heen, en ging ik steeds meer schrijven over mogelijkheden die ik wel zag, en over de politiek die naar die mogelijkheden leidde: het socialisme.
Poëzie wordt te weinig gelezen om effectief iets te betekenen in het veranderen van de wereld. Ik geloof dat het geschreven woord zijn rol als wapen in de klassenstrijd nog niet heeft uitgespeeld, maar waar gedichten je kunnen inspireren om de wereld te veranderen, heb je ook teksten nodig die concreet uit de doeken doen hóé dan in vredesnaam. Hoe het werkt, en hoe je ervoor kan zorgen dat het anders werkt. Het communistisch manifest is zo’n tekst.