In 'Het manifest' analyseerden Marx en Engels in klare taal hoe het kapitalistisch systeem enkel ten goede komt aan een kleine elite en riepen ze op tot de ontmanteling ervan. Het manifest heeft generaties revolutionairen geïnspireerd en vormde hét denkkader voor mensen die willen strijden voor een betere wereld. De nieuwe versie, uitgegeven door Atlas Contact, voorziet de klassieke tekst van context. De toegevoegde essays door Harriët Bergman, Grâce Ndjako en Reijer Hendrikse laten zien hoe het manifest relevant is voor de sociale en ecologische strijd van de eenentwintigste eeuw.

De geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd. Dit is misschien wel de belangrijkste zin die ik ooit heb gelezen. Ik was een jaar of twaalf, dertien, had ergens wel eens een klok horen luiden over ene Karl Marx die een revolutionair was, of een filosoof, of mogelijk allebei. Ik wist dat communisme was wat ze in Oost-Europa hadden tot enkele jaren voor mijn geboorte, maar nu niet meer, en dat veel mensen dat als een vooruitgang zagen, hoewel het nu toch ook niet echt goed leek te gaan met de vrijheid en democratie die ze na de val van het IJzeren Gordijn gekregen zouden hebben. Het leek me dat er misschien toch meer over dat woord ‘communisme’ te zeggen viel. 

Omslag Het Communistisch Manifest teaser

Omdat mijn broer al achter de familie-pc zat (dit speelt zich af circa 2006), dook ik in het andere internet van die tijd: de boekenkast van mijn ouders. Ik vond een dun boekje met twee mannen met baarden op het omslag. Natuurlijk kon ik me weinig voorstellen bij de ‘drijfjacht tegen het spook van het communisme’ en wist ik niet wie Metternich en Guizot waren. 

Ik begreep dat dit een historische tekst was, een manifest voor een partij die al heel lang niet meer bestond, met veel punten over omstandigheden die in de 150 jaar sindsdien drastisch veranderd waren. Toch herinner ik me de ervaring van het lezen als een soort onthulling, alsof iemand me een laag van de werkelijkheid liet zien die ik nog niet kende. Hoe de maatschappij op een gegeven moment in elkaar zit, is geen natuurlijk feit dat we maar te accepteren hebben. 

Geschiedenis wordt gemaakt en bovenal: bevochten. Dat vechten gebeurde niet (alleen) met oorlogen van de ene natie met de andere, maar ook door revoluties, opstanden, stakingen en afwijkende levens, waarbij mensen zich verenigen, niet omdat ze soldaten zijn die moeten vechten, maar omdat ze mensen zijn die moeten eten, die een ander leven willen, die het zat zijn. Om de geschiedenis te kunnen begrijpen, moeten we op de scharniermomenten letten: de momenten dat de wereld veranderde, geleidelijk of plotseling, en daar de spelers in ontwaren. 

Wat ik in Het communistisch manifest ontdekte, was dat politiek niet hoefde te bestaan uit compromissen tussen mensen die toch al heel veel op elkaar leken, maar uit tegenstelling, uit strijd kon bestaan.

Politiek, waar ik me eerder nooit bijzonder voor had geïnteresseerd, werd plotseling interessant omdat de mensen die normaal gesproken uitgesloten zijn van de beslissingen over hun lot, ineens de voornaamste spelers werden. Onenigheid als basis voor politiek: het omgekeerde van polderen.

Bovendien leerde ik dat die onenigheid niet alleen uit verschillen in opvatting hoefde te bestaan, maar dat die opvattingen voortkwamen uit de belangen van de verschillende groepen, die vaak lijnrecht tegenover elkaar stonden. Marx en Engels hebben het over twee groepen, twee klassen in de maatschappij zoals zij die destijds kenden: bourgeois en proletariërs.

Met mijn kindermoralisme had ik sterk de neiging om te denken ‘arme mensen goed, rijke mensen slecht’. Maar wat ik fascinerend vond was dat er in dit boek geen sprake was van zo’n indeling op basis van deugdzaamheid. Arme mensen zijn niet goed omdat ze arm zijn, en rijke mensen zijn niet altijd rijk omdat ze slecht zijn. 

Over de bourgeois van de negentiende eeuw zeggen Marx en Engels dat ze ‘een hoogst revolutionaire rol’ hebben gespeeld in de geschiedenis. Ze ontworstelden zich aan de onvrijheid van het feodale stelsel, waarin erfelijke titels bepaalden wie de macht hadden, en verwierven een grotere mate van zelfbeschikking als ambachtslieden en handelaren in steden. 

De reden dat Marx en Engels in hun tijd zo geïnteresseerd waren in de proletariërs was dat ze signaleerden dat er met die klasse misschien iets vergelijkbaars te gebeuren stond: zij zouden zich kunnen ontpoppen tot een revolutionaire klasse, die vecht om haar lot, en daarmee de loop van de geschiedenis, te veranderen. 

In het stuk over het proletariaat beschrijven Marx en Engels het schamele loon dat de fabrikant de arbeiders uitbetaalt als ‘diefstal’, en het innen van huur en geld voor voedsel als ‘aanvallen’ van de bourgeoisie op de proletariër. Zo had ik het nog nooit bekeken: ik vond het normaal dat je werkgever bepaalt hoeveel je werk hem waard is, en dat je moet betalen voor voorzieningen die je nodig hebt om te leven. Iedereen om me heen leek dat in elk geval normaal te vinden. 

“ Als je het systeem verandert, verander je alles aan hoe mensen samenleven ”

Ik begon die ‘normaalheid’ van dit soort zaken te zien als een systeem, een verzameling afspraken die niet in twijfel getrokken worden, hoewel ze voor sommigen onder ons bijzonder nadelig uitpakken, en die je ook zou kunnen vervangen door heel andere afspraken. Als je dat systeem verandert, verander je alles aan hoe mensen samenleven. 

Je kan zeggen dat dit is hoe ik radicaliseerde: ik wilde dingen bij de wortel aanpakken, om nog maar eens met Marx te spreken. Dat ik leerde over de revolutionaire emancipatiestrijd van het proletariaat van de negentiende eeuw, betekende nog geen grote verandering in mijn leven als dertienjarige. Dat had verschillende oorzaken. Overal waar ik kwam, kreeg ik de boodschap dat het communisme verloren had. De wereld vol fabrieken en arbeiderskinderen met rachitis bestond niet meer, kreeg ik te horen als ik begon over de uitbuiting door het kapitalisme. Het kapitalisme heeft ons gelukkig en rijk (hooguit een beetje te dik) gemaakt. 

Dat was een andere tijd: vóór de economische crisis van 2008, toen zelfs de rijke ouders van wie mijn schoolgenootjes dachten dat ze zo hard werkten de klappen zouden voelen. Vóór Occupy. Maar ook vóór linkse Facebook-groepen en -memeaccounts. Misschien waren er waar ik woonde wel linkse jongerenorganisaties, maar ik kon ze niet vinden: ik ontmoette vooral schamperheid en opgetrokken wenkbrauwen. Ik richtte me met mijn nieuwe politieke inzichten op een domein waar je in je eentje wel iets kan uitrichten: de poëzie. 

De in deze uitgave opgenomen vertaling van Het communistisch manifest is gemaakt door een van mijn favoriete dichters, Herman Gorter. Hij maakte aan het einde van de negentiende eeuw furore met wat hij sensitieve verzen noemde: gedichten waaruit een groot maar gefrustreerd verlangen spreekt om samen te smelten met de natuur en de geliefde, uitgedrukt in een wonderlijk heldere taal.

Zijn tijdgenoot en mededichter Willem Kloos zei over een van deze gedichten dat dit ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ was. Voor iemand die vooral streeft naar het samenvallen met de wereld, is zo’n individualisme nogal beperkend, weet ik ook uit mijn eigen ervaring. 

Ondanks dit vroege succes was Gorter naarstig op zoek naar een nieuwe grondslag voor zijn dichtwerk. Eind jaren 1890 kreeg hij Het kapitaal van Karl Marx aangeraden van een politiek betrokken vriend, met grote gevolgen voor zijn leven, zijn poëzie en het West-Europese marxisme. Gorter groeide namelijk uit tot een marxistisch theoreticus van internationale faam, met scherpe kritiek op zowel de sociaaldemocraten van Nederland en Duitsland als ‘Partijgenoot Lenin’. Een groot dichter was hij al, en met zijn nieuwe politiek was de ambitie van zijn poëzie alleen maar groter geworden. Het verlangende individu maakte plaats voor een revolutionaire klasse die haar bevrijding bevocht in een theater van industrialisering en oorlog. 

De school der poëzie, een verzamelbundel van Gorters werk tot 1905 die hij zelf samenstelde, bestaat uit drie delen: sensitieve verzen, overgang van individualisme naar socialisme, en socialistische verzen. Ik zie hierin parallellen met mijn eigen ontwikkeling als jonge dichter. Net als de vroege Gorter verlangde ik als dichtende puber van de poëzie dat ze uiting gaf aan mijn heftige gevoelsleven, en zocht ik daarin naar nieuwe vormen. 

Terwijl de vorm zich bleef ontwikkelen, begon de inhoud me te benauwen, zodat ik op een goede dag als zestien- of zeventienjarige een gedicht schreef met de vreemde titel ‘arbeidstrilogie’, waarin ik op min of meer cryptische manier verslag deed van het gebrek aan mogelijkheden dat ik ervoer om iets aan de werkelijkheid te veranderen. ‘Ik kan [...] geen uitdrukking bedenken zonder me onsterfelijk/ belachelijk te maken.’ Oftewel: mijn pogingen tot organisatie van mijn klasse lopen stuk op hoongelach. 

En later, in hetzelfde boek: ‘De laatste woorden van het communistisch manifest/ raken me nog even als toen ik dertien was.’ Waar dat toen nog ging over hoe ik me daar zelf over voelde, kwam ik gaandeweg over die individualistische instelling heen, en ging ik steeds meer schrijven over mogelijkheden die ik wel zag, en over de politiek die naar die mogelijkheden leidde: het socialisme. 

Poëzie wordt te weinig gelezen om effectief iets te betekenen in het veranderen van de wereld. Ik geloof dat het geschreven woord zijn rol als wapen in de klassenstrijd nog niet heeft uitgespeeld, maar waar gedichten je kunnen inspireren om de wereld te veranderen, heb je ook teksten nodig die concreet uit de doeken doen hóé dan in vredesnaam. Hoe het werkt, en hoe je ervoor kan zorgen dat het anders werkt. Het communistisch manifest is zo’n tekst. 

“ Er bestaat geen betere introductie in de werking van het kapitalisme ”

Er is natuurlijk veel veranderd sinds Karl Marx en Friedrich Engels hun beroemde pamflet schreven, en sinds de tijd dat Gorter het vertaalde, en zelfs sinds het moment dat ik het voor het eerst las. Toch denk ik dat er geen betere introductie bestaat in de werking van het kapitalisme, en de intellectuele traditie die zich bezighoudt met het omverwerpen van dit systeem. Want met alle veranderingen wereldwijd is er nog geen einde gekomen aan de heerschappij van een kleine groep kapitalisten over de levens van de meeste andere mensen. Met dit boek willen we mensen enerzijds herinneren aan het feit dat dit nog steeds de strijd is die we moeten voeren, maar ook laten zien hoe de tijd niet heeft stilgestaan. 

Het communistisch manifest is een tekst die niet alleen gelezen, maar vooral gebruikt moet worden. Dat geldt net zo goed voor onze begeleidende teksten. Het zou je moedeloos kunnen maken: al sinds de negentiende eeuw proberen mensen op het kapitalisme in te hakken, en het staat nog steeds, misschien wel imposanter en griezeliger dan ooit. 

Ik kijk er zelf anders naar: het duurde heel erg lang voordat het kapitalisme won. Onze strijd zal ook lang duren, en dat betekent ook dat er een enorme rijkdom aan gedachtegoed is om ons te voeden tijdens die strijd.

Friedrich Engels en Karl Marx, Het communistisch manifest …in de 21e eeuw, met bijdragen van Hannah van Binsbergen, Harriët Bergman, Helmer Stoel, Grâce Ndjako en Reijer Hendrikse, Atlas Contact, 2024