Er is een land waar stress, haast en drukte niet langer een probleem zijn. Burn-outklachten, die in Nederland in 2021 nog 1,3 miljoen werknemers troffen, behoren er tot het verleden. Voorbij is ook de tijd dat vier op de tien mensen zich met grote regelmaat opgejaagd zeiden te voelen. ‘Je haat geen maandag, je haat kapitalisme’, zong punkband Hang Youth. In deze samenleving is het alsof de maandag is afgeschaft.

Dankzij een halvering van de fulltime werkweek van gemiddeld achtendertig uur naar pakweg twintig uur, in combinatie met een eerlijkere distributie van de welvaart, is de volksgezondheid met sprongen verbeterd. Hetzelfde geldt voor de verdeling van huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen, het maatschappelijk humeur en de onderlinge omgangsvormen.

tijd
Illustratie: Steven Guzzardi, 2018. CC BY-ND 2.0 DEED

Dat komt niet alleen doordat mensen een meer ontspannen bestaan leiden, maar ze ervaren vaak ook meer autonomie: een herwonnen grip op hun eigen leven. Het tegenovergestelde dus van de oude situatie, waarin zoveel mensen het gevoel hadden geleefd te worden: door deadlines, een werkgever die telkens meer eist, of de overheid die onder het mom van de ‘participatiesamenleving’ een steeds groter deel van haar taken op de burger afschoof.

Het gekke is: de sleutel tot dit relaxte paradijs bleken we al die tijd gewoon in bezit te hebben. Robots, computers en andere slimme vondsten hebben het saaie, repetitieve deel van de arbeid overgenomen. Eeuwenlang beschouwden werkenden ze als een bedreiging voor hun banen. Nu blijken het plotseling welkome collega’s die het leven makkelijker maken. Eindelijk lost de technologische vooruitgang zijn belofte in.

Misschien nog wel de grootste uitdaging ligt in de mens zelf. Eerlijk is eerlijk: niet iedereen vindt het makkelijk om zich aan te passen aan de nieuwe, rustigere realiteit. Bij gebrek aan beter boden eindeloze werkweken ook een vorm van zingeving. Een overvolle agenda was een statussymbool. Er heerst aanvankelijk ook scepsis over wat sommige mensen met al die extra vrije uren zouden doen. ‘Worden we nou werkelijk gelukkig van nóg meer kattenfilmpjes op TikTok bekijken?’, vroegen de critici zich af in talkshows.

Gelukkig ontdekken langzaam maar zeker zelfs de grootste workaholics dat er heel veel verschillende manieren zijn om het beste uit jezelf te halen. Sommigen storten zich op een nieuwe studie of andere wetenschappelijke uitdagingen. Gewoon, omdat het leuk is. Anderen besluiten hun eigen huis te bouwen. Ze maken kunst, bemoeien zich met de lokale of landelijke politiek of worden actief in een van de vele coöperatieven die opbloeiden nadat de kortere werkweek werd ingevoerd.

Het mysterie van de productiviteit

Laten we eerlijk zijn: dit toekomstscenario klinkt hopeloos naïef. Economisch onhaalbaar bovendien. De samenleving als één grote My Little Pony-weide – leuk hoor, maar kunnen we het nu weer over serieuze politiek hebben? Toch is het geschetste land geen utopie. Integendeel.

Een kleine honderd jaar geleden was het de uiterst realistische verwachting van enkele van de grootste geesten, zoals de Britse filosoof Bertrand Russell. Hij maakte de Eerste Wereldoorlog mee en zag dat van de ene op de andere dag miljoenen landgenoten van de arbeidsmarkt werden weggerukt. De mannen moesten de modderige loopgraven van België en Frankrijk in. De vrouwen waren nodig in de fabriek, om munitie te maken. Al die mensen waren niet langer beschikbaar voor hun ‘normale’ beroepen.

Toch draaide de economie van Groot-Brittannië gewoon door. Sterker nog, tussen 1914 en 1918 leefden de meeste Britten in grotere welvaart dan ooit tevoren. “Als aan het einde van de oorlog de wetenschappelijke organisatie, gecreëerd om mensen vrij te maken om te vechten en munitie te produceren, was gehandhaafd”, concludeerde Russell, en het aantal werkuren was teruggebracht tot vier, dan zou alles in orde zijn geweest.

Rond diezelfde periode wierp zijn vriend John Maynard Keynes – waarschijnlijk de belangrijkste econoom van de twintigste eeuw – een stoutmoedige blik in de toekomst. Het was 1928. Gevraagd om te spreken voor een groep studenten in Cambridge, hield hij een lezing met als onderwerp ‘economische mogelijkheden voor onze kleinkinderen’.

De jongeren wilden revolutie. Ze neigden naar het communisme. Naar de belofte van een planeconomie waarin, zoals Karl Marx het omschreef, ieder geeft naar vermogen en neemt naar behoeften. Keynes’ levenslange missie was juist om de liberale democratie te redden van de ondergang. Daarvoor zocht hij een wenkend perspectief.

Hij vond dit in de arbeidsproductiviteit. Dat is een op het eerste gezicht gortdroge graadmeter van hoe efficiënt een economie functioneert. Het meet de hoeveelheid spullen en diensten die werkenden per uur maken en leveren. Keynes deed iets heel simpels. Eerst nam hij de historische groei van deze productiviteit. Vervolgens trok hij die lijn door naar de toekomst.

Wat bleek? Zo tegen het jaar 2030 zou menselijke arbeid nog amper nodig zijn én kon de grote massa een leven leiden zoals in Keynes’ tijd enkel de gegoede burgerij dat kende. Het grootste gevaar, merkte hij schertsend op tegenover zijn jonge toehoorders, was een algemene zenuwinzinking. Mensen zijn immers ‘getraind om te streven, in plaats van om te genieten’. Om dit te voorkomen stelde Keynes, pragmatisch als altijd, een compromis voor: “Werkdiensten van drie uur of een vijftienurige werkweek kunnen dat probleem wel een tijdje verhelpen.”

“ De haastmaatschappij waarin we vandaag de dag leven, is de historische afwijking ”

Het klinkt als een flauwe grap, maar lange tijd is dit de breed gedragen verwachting geweest in de rijke, westerse landen. Het ligt ook voor de hand als je naar de loop van de geschiedenis kijkt. Onder druk van de vakbonden werd in 1919 de werkdag ingekort tot acht uren en werd in de loop van de jaren zestig de veertigurige werkweek ingevoerd, met de zaterdag als vaste vrije dag.

Nederlanders mochten op hun vijfenzestigste met pensioen. De Fransen zelfs met zestig jaar, bij een werkweek van vijfendertig uur. Nog in 1965 voorspelde een subcommissie van de Amerikaanse senaat dat in 2000 de werkweek slechts veertien uur zou bedragen, met tenminste zeven weken vakantie per jaar.

Inderdaad maken steeds betere machines het mogelijk om in dezelfde tijd almaar méér welvaart te creëren. Ondanks zorgen onder economen over een stagnerende arbeidsproductiviteit, nam die tussen 1996 en 2016 jaarlijks gemiddeld nog altijd met 1,3 procent toe. Zo bezien is niet de voorspelling van Keynes de economisch onrealistische fantasie. Het is juist omgekeerd.

De haastmaatschappij waarin we vandaag de dag leven, is de historische afwijking. Dat maakt het mysterie wat hier gebeurd is alleen maar groter. Ergens onderweg heeft Nederland – net als de meeste andere welvarende, westerse landen – een afslag genomen. Maar waar? En waarom?

Een nieuw soort tijd

Het antwoord begint aan de overkant van de Atlantische Oceaan. In januari 2023 doet een Canadese rechter een opmerkelijke uitspraak. Ene Kadee Besse eist een schadevergoeding van haar werkgever, omdat hij haar op stel en sprong de laan uit heeft gestuurd. Het loopt anders.

Niet het accountantskantoor waarvoor ze werkt, maar de vrouw zelf moet de portemonnee trekken. Ruim 1.800 euro dient ze te betalen. Reden: ‘tijddiefstal’. Besse werkte al een tijdje vanuit huis. Om haar in de gaten te houden, installeerde het accountantskantoor speciale software op haar laptop. Zo kwam de diefstal aan het licht. In ruim een maand werden ‘50,76 uren gevonden die Miss Besse op haar rooster had vermeld maar niet leek te hebben besteed aan werkgerelateerde taken’, aldus het vonnis.

Misschien was deze vrouw daadwerkelijk een luilak. Misschien was ze gewoon onhandig met computers, zoals ze zelf volhield. Feit is dat het idee van tijd stelen hier, als ware het vanzelfsprekend, wordt beschouwd als iets wat werknemers doen. Laten we daar wat langer bij stilstaan. Eerst verkopen mensen een deel van de tijd die ze op aarde hebben aan een werkgever. Dit doen ze niet vrijwillig, want zonder baan heb je geen eten.

Vervolgens mag die werkgever zo’n beetje alles doen om maximaal waarde uit deze uren te persen. Denk aan plaspauzes bij buschauffeurs verbieden, klachten zoals in de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo over gedwongen werken terwijl je ziek bent of je pols gebroken hebt, of de zojuist genoemde spionagesoftware die inmiddels door heel wat bedrijven in Nederland wordt ingezet.

En dan is er nog het onbetaalde overwerk. In Nederland gaat dat om gemiddeld drie uur per week. Per persoon komt dat neer op zo’n 3.200 euro per jaar, berekende TNO enkele jaren geleden. Maar pas als een werknemer een fractie van die uren terugneemt, wordt er gesproken van tijddiefstal.

Ziedaar de kern van onze economie. Tijd is geld. Dat is veel meer dan een cliché. Moments are the elements of profit, constateerde een negentiende-eeuwse fabrikant al. Tijdatomen zijn de elementen van de winst: hoe meer gaten in de werkdag van de arbeiders opgespoord en aangepakt worden, hoe meer geld er onder de streep overblijft voor de baas.

Die overtuiging pakte in de vroege dagen van de industrialisatie rampzalig uit. Ondernemers dreven hun arbeiders bijeen in de fabrieken van Noord-Engeland. Daar moesten ze voor een hongerloontje diensten draaien van zestien of soms zelfs wel achttien uur. De voetnoten bij Karl Marx’ Das Kapital staan vol gruwelijke anekdotes over twaalfjarige jongetjes die van zes uur ’s ochtends tot de volgende middag om vier uur in de fabriek moesten ploeteren. Hun dienst werd slechts onderbroken door wat maaltijden en ‘een uur slaap om middernacht’.

Zoals de natuur die in de jacht op goud of andere grondstoffen verwoest wordt door te intensieve exploitatie, zo eiste ook de uitbuiting van de mens haar onvermijdelijke tol. Om de haverklap greep een epidemie om zich heen. Marx wees daarnaast op een onverwachter fenomeen: de ‘afnemende maat van soldaten’. Het klinkt bijna te bizar om waar te zijn. De arbeiders die moesten dienen in het leger werden – verstoken van goed eten, zonlicht en een fatsoenlijke nachtrust – steeds kleiner.

Die rampzalige gezondheid was natuurlijk op de eerste plaats een probleem voor deze mensen zelf. Maar het dreef cynisch genoeg ook hun bevelhebbers tot wanhoop. De barre werkomstandigheden tastten de gezondheid van het kanonnenvlees aan. Telkens weer moesten ze de minimumlengte voor dienstplichtige soldaten naar beneden bijstellen. Die donkere eeuw ligt gelukkig achter ons. Zoals gezegd: tientallen jarenlang kregen mensen steeds meer vrije tijd. Ergens eind jaren zeventig, begin jaren tachtig is die ontwikkeling tot stilstand gekomen.

In 2005 waren Nederlanders niet minder tijd aan hun baan kwijt dan in 1975. Ze werkten gemiddeld vijf uur per week méér. Dat ging ten koste van onder meer de tijd die ze doorbrachten met hun vrienden. Ondertussen zijn de VUT en het prepensioen afgeschaft en is de AOW-leeftijd verhoogd.

Stopten mensen in 2006 nog gemiddeld op hun eenenzestigste met betaald werken, in 2021 gingen ze door tot na hun vijfenzestigste. Het zou zomaar kunnen dat de huidige twintigers tot ver na hun vijfenzeventigste moeten doorgaan voordat ze met pensioen mogen.

Het uitgestelde luilekkerland

Langer doorwerken is niet de enige tegenvaller. In mijn boek Neem de tijd heb ik laten zien dat wat er binnen de uren gebeurt nog veel belangrijker is. We hebben daadwerkelijk te maken met een nieuw soort tijd. Die is de afgelopen decennia op alle mogelijke manieren intensiever en flexibeler gemaakt.

Dat klinkt abstract, maar iedereen merkt het. Allereerst als werkende. Wat is er bijvoorbeeld met de lunchpauze gebeurd? In plaats van uitgebreid te eten met collega’s, proppen we steeds vaker vlug aan ons bureau een broodje naar binnen. Of op weg naar de trein. Zo kun je mooi nog even dat rapport afronden of een e-mail schrijven.

Door steeds weer iets meer arbeid uit de beschikbare uren van werknemers te persen, pogen zowel bedrijven als overheidsorganisaties de productie op te voeren. Wetenschappers spreken van ‘werkintensivering’. Meer doen in minder tijd dus. Daartoe vullen ze alle mogelijke leemtes op en scherpen ze deadlines en ‘targets’ steeds verder aan.

Neem Schiphol, waar het grondpersoneel niet meer dan vijftig minuten de tijd krijgt om een vliegtuig leeg te halen en – in gebukte houding – vol te laden met nieuwe, zware koffers. Het is ook een van de redenen waarom de ‘flexibele schil’ van uitzendkrachten, nulurencontracten, zzp’ers en andere flexwerkers zo populair blijft. Op die manier is er altijd nét genoeg personeel aanwezig om alle taken uit te voeren. Maar ook niet meer, want medewerkers zouden eens wat tijd overhouden.

Wie eenmaal doorheeft hoe belangrijk tijd is binnen een kapitalistische economie, begrijpt dat het op de lange baan schuiven van Keynes’ voorspelling geen ongelukje is. Hard en veel werken zijn noodzakelijk voor het blijven functioneren van het kapitalisme. Alleen als bedrijven steeds meer produceren, en mensen hard blijven werken om al die producten zowel te kunnen produceren als te consumeren, blijft het systeem in stand.

Dus heette het eeuwenlang dat arbeiders die te veel vrije tijd kregen, zouden gaan drinken of luieren. Door ‘zo lang tussen de warme lakens te blijven liggen, wordt het vlees zogezegd geblancheerd, en wordt het zacht en slap’, waarschuwde een Britse dominee. Een andere geestelijke pleitte voor een rammelende maag, omdat ‘honger niet alleen een vredige, stille, aanhoudende druk geeft, maar ook de meest natuurlijke aanleiding is om te gaan werken, en oproept tot krachtige arbeidzaamheid’.

Met zulke uitspraken win je tegenwoordig geen verkiezingen meer. Aan het begin van onze eenentwintigste eeuw was er dan ook een heel andere reden voor uiteenlopende politieke partijen, van D66 tot CDA, om een langere werkweek te eisen: vergrijzing. Door de scheve bevolkingsopbouw zijn er steeds meer ouderen ten opzichte van werkenden. Daarmee zouden publieke voorzieningen onbetaalbaar worden.

Nu is het de krapte op de arbeidsmarkt waardoor het alle hens aan dek is. In 2022 debatteerde de Tweede Kamer wekenlang over een ‘voltijdsbonus’. Het CDA pleitte voor een ‘omgekeerd’ Akkoord van Wassenaar. Terwijl de oorspronkelijke afspraak ging over arbeidstijdverkorting, zouden vakbonden en werkgevers nu moeten onderhandelen over een langere werkweek. ‘Anders loopt ons land letterlijk vast’, stelde voorzitter Ingrid Thijssen van VNO-NCW.

“ Er is vanuit de kapitalistische logica altijd wel een nieuwe reden te bedenken om het stressloze paradijs uit te stellen ”

Die waarschuwing klinkt gevaarlijk, maar de ervaring uit het verleden stelt wat dit betreft gerust. Steeds opnieuw blijkt de precieze inhoud van dit soort alarmisme namelijk van ondergeschikt belang. Als puntje bij paaltje komt, is er vanuit de kapitalistische logica altijd wel een nieuwe reden te bedenken om het stressloze paradijs uit te stellen. Dit betekent niet dat arbeidstijdverkorting geen consequenties heeft. Het zal ons als samenleving dwingen om kritischer te kijken naar waar onze economische prioriteiten liggen – een keuze die toch al noodzakelijk was vanwege de schaarse ruimte in Nederland.

Houden we uit alle macht sectoren overeind die weinig maatschappelijke waarde hebben (trustkantoren), die vooral produceren voor de goedkope export (slachthuizen) en enkel bestaan bij gratie van de onderbetaling van werkenden (distributiecentra)? Of kiezen we ervoor om de schaarse tijd, kennis en grond te besteden aan essentiële sectoren zoals de zorg of de bouw? Dat is de nuchtere afweging die de werkgeverslobby en rechtse partijen weigeren te maken.

Een korte geschiedenis van de tijdstrijd

Het goede nieuws: mensen leggen zich hier zelden zonder slag of stoot bij neer. Dat was al zo in de middeleeuwse steden. Op torens, kerken en stadhuizen verschijnen in die tijd de eerste klokken. Lang niet iedereen is hier blij mee. Tot dan toe bepaalden veel burgers hun werkdag aan de hand van het natuurlijke bioritme.

Het wordt licht, dus je staat op; gaat het schemeren, dan is het tijd voor het avondeten. Zij voelen zich plotseling in het keurslijf van het uurwerk geperst. Het antwoord van een deel van de stedelingen is even eenvoudig als effectief: de ene na de andere klok wordt in die jaren vernield.

Ik noem dat ‘tijdstrijd’. De sporen hiervan lopen door vrijwel de gehele menselijke geschiedenis heen. Een voorbeeld zijn de vroege voorouders van de moderne thuiswerkers, de handwerklieden op het platteland die in de zogenoemde cottage industries werken. In de begindagen van de industriële revolutie drijven zij de fabrikanten voor wie ze produceren tot wanhoop. Ze doen namelijk iets wat, als je er even over nadenkt, volkomen logisch is.

Zodra ze in een week genoeg verdiend hebben om van te leven, stoppen ze met ploeteren. Dan is het tijd om uit te rusten en te genieten. “Als het moest, konden ze heel hard werken: aan het einde van de week, in de oogsttijd”, schrijft historicus David Landes, “maar de zondag was heilig, de maandag was heilig, en de dinsdag was vaak nodig om te herstellen van zoveel heiligheid.”

Past forward naar het India van eind negentiende eeuw. Onder de gekoloniseerde bevolking heerst woede over wat je met een nieuw woord ‘chrono-imperialisme’ zou kunnen noemen. De westerse mogendheden dringen hun systeem van tijdmeting op aan de rest van de wereld. Dat gaat ten koste van de talloze ‘lokale tijden’ waaraan de bevolking in de loop der eeuwen gewend en gehecht is geraakt.

Waarom zouden mensen in India zich moeten schikken naar de tijdmeting van de Britten? Het is een zoveelste voorbeeld van koloniale betutteling. In steden als Bombay slaat de vlam in de pan. Tientallen jaren woedt daar een heuse battle of clocks. Inclusief stakingen, massale demonstraties tegen de Britse bezetter en – ook hier weer – de vernieling van diens gehate klokken.

“ 'We willen de zonneschijn voelen, en willen de bloemen ruiken', zongen de arbeiders ”

Rond dezelfde tijd verkondigt in Europa het Internationale Arbeiderscongres dat “de inperking van de werkdag een voorlopige voorwaarde is, zonder welke alle andere pogingen tot emancipatie moeten falen”. De beweging voor een achturige werkdag verheft haar stem over de hele wereld. “We willen de zonneschijn voelen, en willen de bloemen ruiken”, zingen de arbeiders. Hun strijd is lang en taai, maar aan het einde zijn zij het die aan het langste eind trekken. Die achturige werkdag komt er.

Dan zijn er nog de talloze onbekende, subtielere speldenprikken in de tijdstrijd. Denk aan de Parijse flaneurs die, als zwijgend statement in de drukke metropool, een wel heel bijzonder huisdier uitlaten. Ze gaan uit wandelen met hun schildpad. Als een soort oefening in onthaasting volgen ze daarbij het tergend langzame tempo van het beest.

Nog een voorbeeld: de roltrap. Tegenwoordig beseft niemand meer hoe hoog de verwachtingen van deze uitvinding ooit waren binnen de elite. Samen met het trottoir roulant, een loopband die in 1900 op de Wereldtentoonstelling in Parijs werd gepresenteerd, zou de roltrap het maatschappelijke tempo aanjagen. Dat is uitgelopen op een verrukkelijke mislukking. In plaats van zich extra snel voort te bewegen, blijven de meeste gebruikers stoïcijns stilstaan.

Deze kleine tijdstrijd is overigens niet voorbehouden aan kapitalistische economieën. In de Sovjet-Unie doen onder het bewind van Brezjnev werkende vrouwen na de lunch massaal de boodschappen. In de baas z’n tijd. Ondertussen houden de mannen zich elders op. Wanneer controleurs gaan naspeuren waar al die arbeiders toch gebleven zijn, ontdekken ze dat de stoottroepen van de revolutie zich in de bioscoop bevinden. ‘Zij doen alsof ze ons betalen’, luidt een bekende volkswijsheid in die jaren. ‘Wij doen alsof we voor hen werken.’

De rustguerrilla is overal

Deze vergeten geschiedenis is niet voltooid. De tijdstrijd is springlevend. Dat klinkt misschien vreemd, omdat we niet gewend zijn er in deze termen over na te denken. Maar waar komen de vele recente internationale campagnes tegen de verhoging van de pensioenleeftijd anders op neer? Of de protesten van scholieren en studenten tegen de aanhoudende pogingen om hen steeds sneller te laten afstuderen – lees: efficiënter klaar te stomen voor de arbeidsmarkt?

Het verlangen om baas over eigen tijd te zijn, leeft van jong tot oud, door alle lagen van de bevolking heen. Het blijft gelukkig niet enkel bij defensieve pogingen om de achteruitgang afte remmen. Neem de experimenten met een vierdaagse werkweek. Die vinden op dit moment overal ter wereld plaats.

Ook toonaangevende multinationals als Unilever zijn hierbij betrokken. De resultaten zijn vooralsnog zeer positief. Niet alleen merken bedrijven die meedoen dat hun personeel productiever is, maar de betrokkenen zelf geven ook aan dat ze zich meer ontspannen en gezonder voelen. Van de eenenzestig bedrijven die in Groot-Brittannië deelnamen aan een proef, lieten er na afloop maar liefst zesenvijftig weten hiermee door te zullen gaan.

Nog zo’n veelbelovende proef: het ‘recht op onbereikbaarheid’. Nu hebben veel mensen nog het idee dat ze ook in de avonduren of het weekeinde hun smartphone in de gaten moeten houden. Hun leidinggevende kan immers op elk moment een belangrijke e-mail sturen. Heel soms is dat onvermijdelijk, maar in het algemeen leidt dit tot het steeds verder vervagen van de grens tussen vrije tijd en werk. Daardoor staan we nooit meer écht ‘uit’. ‘Stand-by’ wordt het nieuwe normaal. Frankrijk kent al een ‘recht op niet storen’.

In Nederland lijkt hier vooralsnog geen meerderheid in de Tweede Kamer voor te zijn, maar veel organisaties wachten niet op de politiek om in actie te komen. Zo zorgde Volkswagen er als een van de eerste bedrijven voor, op aandringen van de personeelsvertegenwoordiging, dat de computerservers buiten werktijd helemaal geen e-mails meer versturen. Het resultaat: tevreden medewerkers.

Deels speelt deze trend zich ook verder van het politieke podium af. Denk aan alle huishoudens die bewust proberen hun consumptie te reduceren. Deze ‘minimalisten’ hebben iets belangrijks ontdekt: hoe minder geld je uitgeeft, hoe minder afhankelijk je van een betaalde baan bent, dus hoe meer vrijheid en tijd je overhoudt. Dat is ook wat critici van ongebreidelde economische groei betogen. Het streven om jaar in, jaar uit een hoger bbp te bewerkstelligen, transformeert mensen in werkbijen.

Maar is dat, mede gezien de naderende klimaatramp, nou werkelijk het soort vooruitgang waar de wereld op zit te wachten? Ook de groeiende weerstand van vooral jongere werknemers tegen de onuitgesproken aanname dat ambitie gelijkstaat aan de bereidheid om eindeloze kantoordagen te maken is een vorm van tijdstrijd. Overwerken is voor hen niet langer vanzelfsprekend. Dan heb ik het niet alleen over ambtenaren of sociale beroepen.

Dit speelt ook op de Zuidas in Amsterdam en in de Londense City. Het is bijna vermakelijk om te zien hoe grote advocatenkantoren en banken tot hun schrik ontdekken dat jonge mensen tegenwoordig nog iets anders willen naast een goed salaris en een leaseauto. Ze wensen ruimte en rust voor – hou je vast – een privéleven. Het werk moet leuk zijn. Een beetje zinvol ook. Zoals een hr-manager van een grote accountant het samenvatte tegenover de Volkskrant: deze generatie “leeft niet meer om te werken, maar werkt om te leven”.

Kortom, de rustguerrilla is overal. Het is cruciaal om rekening te houden met de context van de enorme sociaaleconomische ongelijkheid waarin dit alles zich afspeelt. Wie een ton per jaar verdient, kan het zich financieel makkelijk permitteren om een dag minder per week te werken. Iemand die met een gezin moet rondkomen van een salaris van 1.800 euro netto per maand heeft die mogelijkheid niet.

Om te voorkomen dat tijdstrijd verwordt tot een hobby voor welvarende middenklassers, zijn daarom succesvolle campagnes als die van vakbond FNV voor een hoger minimumloon nodig. Hoe minder scheef de inkomens- en vermogensverdeling, hoe makkelijker het ook voor mensen in slechter betaalde beroepen wordt om minder uren te maken.

“ Het gaat niet langer enkel om 'centen', maar net zo goed om 'seconden' ”

Sowieso valt op dat werkdruk de afgelopen jaren een steeds grotere rol speelt bij cao-onderhandelingen. Het gaat niet langer enkel om ‘centen’, maar net zo goed om ‘seconden’. Zoals bij de staking in het streekvervoer, begin 2022. In de media ging de meeste aandacht uit naar de (terechte) forse looneis, die nodig was om de nog hogere inflatie te compenseren. Maar het was de actievoerders net zo goed om tijd te doen. “De werkdruk is te hoog”, vertelde buschauffeur Melanie in de krant. “De meeste buschauffeurs jakkeren de gehele dag achter hun schema aan.” De tekst op haar hesje was glashelder: ‘meer rust, geld, rijtijd!!! minder stress.’

Geen honderd jaar wachten

Een land zonder drukte hoeft geen utopie te zijn, zagen we aan het begin van dit verhaal. Korter werken was generaties lang een uiterst realistisch toekomstperspectief. Het wonderlijke is juist dat die door John Maynard Keynes en andere grote denkers voorspelde ontspannen samenleving er nog altijd niet is.

Gelukkig is dat niet het einde van dit verhaal. Er blijkt een eeuwenoude traditie te zijn van tijdstrijd die doorgaat tot op de dag van vandaag. Daarmee zijn heel wat successen geboekt, van de achturige werkdag in het verleden tot een recht op onbereikbaarheid in Frankrijk en een aantal grote bedrijven nu.

Het is niet moeilijk om je voor te stellen wat er mogelijk is als al deze losse initiatieven zich zouden bundelen in één brede, veelkleurige tijdbeweging. Noem het Occupy Time. Onder die maatschappelijke druk kan het zoekgeraakte spoor richting Keynes’ wenkende toekomstperspectief hervonden worden. Voor hoe die overgang concreet vorm kan krijgen, bestaan heldere plannen.

Misschien wel het bekendste is het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen. Als mensen de zekerheid hebben dat ze aan het einde van de maand hun huur of hypotheek, de belangrijkste boodschappen, energierekening en andere vaste lasten kunnen betalen, verdwijnt de druk om steeds meer en harder te werken.

Tegelijkertijd zijn er andere (goedkopere) manieren om dit te bereiken, zoals de introductie van een basisbaan. Dat is niet de zoveelste vorm van gesubsidieerd werk tegen een uitgekleed salaris en dito arbeidsvoorwaarden. Het gaat om een garantie waarvan iedere Nederlander gebruik kan maken. Een recht.

De basisbaan legt daarmee een bodem in de arbeidsmarkt. Wie voor 15 euro per uur voor de overheid kan werken – in de zorg, bij het isoleren van huizen of andere nuttige taken – hoeft niet meer in zee te gaan met dubieuze uitzendbureaus.

Op dezelfde manier kunnen mensen, zodra ze met dertig uur werken per week een volwaardig salaris verdienen, ‘nee’ zeggen tegen een werkgever die eindeloze diensten eist. Het effect hiervan wordt versterkt als de overheid flexwerk verbiedt en er weer eer in gaat scheppen om excellente, gratis publieke voorzieningen aan te bieden. Van voor iedereen toegankelijke zorg en onderwijs tot openbaar vervoer en huisvesting: het stelt mensen in staat om uit het hamsterrad te stappen.

Wie hiertegen inbrengt dat maatregelen als een basisbaan de lonen opstuwen, heeft het helemaal bij het rechte eind. Dat is ook precies de bedoeling. Economen als de Delftse emeritus hoogleraar Alfred Kleinknecht betogen sinds jaar en dag dat Nederland door zijn voorliefde voor loonmatiging verslaafd is geraakt aan goedkope arbeid.

Maar goedkoop is in dit geval duurkoop. Het remt namelijk de innovatie. Zolang een werkgever te allen tijde tegen een zacht prijsje extra personeel kan oproepen, is er weinig noodzaak om te investeren in slimme, arbeidsbesparende technologie. Mede hierdoor stijgt de productiviteit langzamer dan nodig is. Anders gezegd: maak werk duurder, en die veelbesproken robotisering kan eindelijk bijdragen aan de belofte van een ontspannen samenleving.

Een ander, concreet voorbeeld van een overgangsplan komt van de New Economics Foundation (NEF). Deze progressieve Britse denktank bracht enkele jaren geleden een rapport uit over de ‘eenentwintigurige werkweek’. Niet eens zozeer als middel tegen werkloosheid. De onderzoekers noemen tal van andere redenen. Van overwerk tot overconsumptie, van klimaatverandering tot emancipatie. Bovendien “zal het veel makkelijker zijn om de dingen te doen die we belangrijk vinden maar waarvoor we onvoldoende tijd hebben: voor kinderen en andere familieleden en vrienden zorgen; tijd doorbrengen met elkaar; vrijwilligerswerk; actief worden; lezen; of die vaardigheid of taal leren waarvan we altijd al zeiden dat we dat zouden doen”.

Eén manier om daar te komen is door ook hier slim gebruik te maken van de stijging van de arbeidsproductiviteit. Deze jaarlijkse 0,5 tot 1,5 procent (of meer, dankzij de zojuist besproken dynamiek van stijgende lonen en innovatie) moet dan niet naar de aandeelhouders gaan, zoals nu vaak gebeurt. In plaats daarvan plukken de werknemers hier de vruchten van. Niet in de vorm van een hoger salaris, maar een kortere werkweek. Elke twaalf maanden kan er iets vanaf, zodanig dat de output van bedrijven gelijk blijft.

Het voordeel van deze kaasschaafmethode is dat ze relatief pijnloos lijkt. De werkgever ziet de productie immers gewoon gelijk blijven. Werknemers gaan er financieel niet op achteruit, terwijl ze wel elk jaar meer vrije tijd krijgen. Voorwaarde is uiteraard dat eventueel koopkrachtverlies door inflatie voor mensen die minder verdienen gecompenseerd wordt.

Ook is er flankerend beleid nodig, schrijven de NEP-economen. Om het plan te doen slagen, moet overwerk ontmoedigd worden en bijscholing juist gestimuleerd, zodat er in cruciale sectoren van de economie geen personeelstekorten ontstaan.

Voor het jaar 2030 komen deze campagnes en plannen waarschijnlijk net te laat. De kleinkinderen over wie Keynes zo hoopvol schreef, kampen nog altijd met stress en drukte. Zij zijn allerminst meester over hun eigen tijd. Maar nog eens honderd jaar wachten op het ontspannen paradijs? Dat is – politiek, economisch en technologisch gezien – nergens voor nodig.

Dit artikel is een verkorte versie van de bijdrage van Koen Haegens aan de bundel Er is wél een alternatief.