Het klinkt als een flauwe grap, maar lange tijd is dit de breed gedragen verwachting geweest in de rijke, westerse landen. Het ligt ook voor de hand als je naar de loop van de geschiedenis kijkt. Onder druk van de vakbonden werd in 1919 de werkdag ingekort tot acht uren en werd in de loop van de jaren zestig de veertigurige werkweek ingevoerd, met de zaterdag als vaste vrije dag.
Nederlanders mochten op hun vijfenzestigste met pensioen. De Fransen zelfs met zestig jaar, bij een werkweek van vijfendertig uur. Nog in 1965 voorspelde een subcommissie van de Amerikaanse senaat dat in 2000 de werkweek slechts veertien uur zou bedragen, met tenminste zeven weken vakantie per jaar.
Inderdaad maken steeds betere machines het mogelijk om in dezelfde tijd almaar méér welvaart te creëren. Ondanks zorgen onder economen over een stagnerende arbeidsproductiviteit, nam die tussen 1996 en 2016 jaarlijks gemiddeld nog altijd met 1,3 procent toe. Zo bezien is niet de voorspelling van Keynes de economisch onrealistische fantasie. Het is juist omgekeerd.
De haastmaatschappij waarin we vandaag de dag leven, is de historische afwijking. Dat maakt het mysterie wat hier gebeurd is alleen maar groter. Ergens onderweg heeft Nederland – net als de meeste andere welvarende, westerse landen – een afslag genomen. Maar waar? En waarom?
Een nieuw soort tijd
Het antwoord begint aan de overkant van de Atlantische Oceaan. In januari 2023 doet een Canadese rechter een opmerkelijke uitspraak. Ene Kadee Besse eist een schadevergoeding van haar werkgever, omdat hij haar op stel en sprong de laan uit heeft gestuurd. Het loopt anders.
Niet het accountantskantoor waarvoor ze werkt, maar de vrouw zelf moet de portemonnee trekken. Ruim 1.800 euro dient ze te betalen. Reden: ‘tijddiefstal’. Besse werkte al een tijdje vanuit huis. Om haar in de gaten te houden, installeerde het accountantskantoor speciale software op haar laptop. Zo kwam de diefstal aan het licht. In ruim een maand werden ‘50,76 uren gevonden die Miss Besse op haar rooster had vermeld maar niet leek te hebben besteed aan werkgerelateerde taken’, aldus het vonnis.
Misschien was deze vrouw daadwerkelijk een luilak. Misschien was ze gewoon onhandig met computers, zoals ze zelf volhield. Feit is dat het idee van tijd stelen hier, als ware het vanzelfsprekend, wordt beschouwd als iets wat werknemers doen. Laten we daar wat langer bij stilstaan. Eerst verkopen mensen een deel van de tijd die ze op aarde hebben aan een werkgever. Dit doen ze niet vrijwillig, want zonder baan heb je geen eten.
Vervolgens mag die werkgever zo’n beetje alles doen om maximaal waarde uit deze uren te persen. Denk aan plaspauzes bij buschauffeurs verbieden, klachten zoals in de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo over gedwongen werken terwijl je ziek bent of je pols gebroken hebt, of de zojuist genoemde spionagesoftware die inmiddels door heel wat bedrijven in Nederland wordt ingezet.
En dan is er nog het onbetaalde overwerk. In Nederland gaat dat om gemiddeld drie uur per week. Per persoon komt dat neer op zo’n 3.200 euro per jaar, berekende TNO enkele jaren geleden. Maar pas als een werknemer een fractie van die uren terugneemt, wordt er gesproken van tijddiefstal.
Ziedaar de kern van onze economie. Tijd is geld. Dat is veel meer dan een cliché. Moments are the elements of profit, constateerde een negentiende-eeuwse fabrikant al. Tijdatomen zijn de elementen van de winst: hoe meer gaten in de werkdag van de arbeiders opgespoord en aangepakt worden, hoe meer geld er onder de streep overblijft voor de baas.
Die overtuiging pakte in de vroege dagen van de industrialisatie rampzalig uit. Ondernemers dreven hun arbeiders bijeen in de fabrieken van Noord-Engeland. Daar moesten ze voor een hongerloontje diensten draaien van zestien of soms zelfs wel achttien uur. De voetnoten bij Karl Marx’ Das Kapital staan vol gruwelijke anekdotes over twaalfjarige jongetjes die van zes uur ’s ochtends tot de volgende middag om vier uur in de fabriek moesten ploeteren. Hun dienst werd slechts onderbroken door wat maaltijden en ‘een uur slaap om middernacht’.
Zoals de natuur die in de jacht op goud of andere grondstoffen verwoest wordt door te intensieve exploitatie, zo eiste ook de uitbuiting van de mens haar onvermijdelijke tol. Om de haverklap greep een epidemie om zich heen. Marx wees daarnaast op een onverwachter fenomeen: de ‘afnemende maat van soldaten’. Het klinkt bijna te bizar om waar te zijn. De arbeiders die moesten dienen in het leger werden – verstoken van goed eten, zonlicht en een fatsoenlijke nachtrust – steeds kleiner.
Die rampzalige gezondheid was natuurlijk op de eerste plaats een probleem voor deze mensen zelf. Maar het dreef cynisch genoeg ook hun bevelhebbers tot wanhoop. De barre werkomstandigheden tastten de gezondheid van het kanonnenvlees aan. Telkens weer moesten ze de minimumlengte voor dienstplichtige soldaten naar beneden bijstellen. Die donkere eeuw ligt gelukkig achter ons. Zoals gezegd: tientallen jarenlang kregen mensen steeds meer vrije tijd. Ergens eind jaren zeventig, begin jaren tachtig is die ontwikkeling tot stilstand gekomen.
In 2005 waren Nederlanders niet minder tijd aan hun baan kwijt dan in 1975. Ze werkten gemiddeld vijf uur per week méér. Dat ging ten koste van onder meer de tijd die ze doorbrachten met hun vrienden. Ondertussen zijn de VUT en het prepensioen afgeschaft en is de AOW-leeftijd verhoogd.
Stopten mensen in 2006 nog gemiddeld op hun eenenzestigste met betaald werken, in 2021 gingen ze door tot na hun vijfenzestigste. Het zou zomaar kunnen dat de huidige twintigers tot ver na hun vijfenzeventigste moeten doorgaan voordat ze met pensioen mogen.
Het uitgestelde luilekkerland
Langer doorwerken is niet de enige tegenvaller. In mijn boek Neem de tijd heb ik laten zien dat wat er binnen de uren gebeurt nog veel belangrijker is. We hebben daadwerkelijk te maken met een nieuw soort tijd. Die is de afgelopen decennia op alle mogelijke manieren intensiever en flexibeler gemaakt.
Dat klinkt abstract, maar iedereen merkt het. Allereerst als werkende. Wat is er bijvoorbeeld met de lunchpauze gebeurd? In plaats van uitgebreid te eten met collega’s, proppen we steeds vaker vlug aan ons bureau een broodje naar binnen. Of op weg naar de trein. Zo kun je mooi nog even dat rapport afronden of een e-mail schrijven.
Door steeds weer iets meer arbeid uit de beschikbare uren van werknemers te persen, pogen zowel bedrijven als overheidsorganisaties de productie op te voeren. Wetenschappers spreken van ‘werkintensivering’. Meer doen in minder tijd dus. Daartoe vullen ze alle mogelijke leemtes op en scherpen ze deadlines en ‘targets’ steeds verder aan.
Neem Schiphol, waar het grondpersoneel niet meer dan vijftig minuten de tijd krijgt om een vliegtuig leeg te halen en – in gebukte houding – vol te laden met nieuwe, zware koffers. Het is ook een van de redenen waarom de ‘flexibele schil’ van uitzendkrachten, nulurencontracten, zzp’ers en andere flexwerkers zo populair blijft. Op die manier is er altijd nét genoeg personeel aanwezig om alle taken uit te voeren. Maar ook niet meer, want medewerkers zouden eens wat tijd overhouden.
Wie eenmaal doorheeft hoe belangrijk tijd is binnen een kapitalistische economie, begrijpt dat het op de lange baan schuiven van Keynes’ voorspelling geen ongelukje is. Hard en veel werken zijn noodzakelijk voor het blijven functioneren van het kapitalisme. Alleen als bedrijven steeds meer produceren, en mensen hard blijven werken om al die producten zowel te kunnen produceren als te consumeren, blijft het systeem in stand.
Dus heette het eeuwenlang dat arbeiders die te veel vrije tijd kregen, zouden gaan drinken of luieren. Door ‘zo lang tussen de warme lakens te blijven liggen, wordt het vlees zogezegd geblancheerd, en wordt het zacht en slap’, waarschuwde een Britse dominee. Een andere geestelijke pleitte voor een rammelende maag, omdat ‘honger niet alleen een vredige, stille, aanhoudende druk geeft, maar ook de meest natuurlijke aanleiding is om te gaan werken, en oproept tot krachtige arbeidzaamheid’.
Met zulke uitspraken win je tegenwoordig geen verkiezingen meer. Aan het begin van onze eenentwintigste eeuw was er dan ook een heel andere reden voor uiteenlopende politieke partijen, van D66 tot CDA, om een langere werkweek te eisen: vergrijzing. Door de scheve bevolkingsopbouw zijn er steeds meer ouderen ten opzichte van werkenden. Daarmee zouden publieke voorzieningen onbetaalbaar worden.
Nu is het de krapte op de arbeidsmarkt waardoor het alle hens aan dek is. In 2022 debatteerde de Tweede Kamer wekenlang over een ‘voltijdsbonus’. Het CDA pleitte voor een ‘omgekeerd’ Akkoord van Wassenaar. Terwijl de oorspronkelijke afspraak ging over arbeidstijdverkorting, zouden vakbonden en werkgevers nu moeten onderhandelen over een langere werkweek. ‘Anders loopt ons land letterlijk vast’, stelde voorzitter Ingrid Thijssen van VNO-NCW.