Ik kreeg de uitnodiging aan het begin van de coronacrisis. Het was in de tijd dat er in Brussel drones vlogen om te checken of mensen niet op bankjes gingen zitten. De lucht was weken achter elkaar stralend blauw. In de krant was te lezen dat de CO2-uitstoot drastisch gedaald was sinds de wereldwijde uitbraak van het virus.
De theaters waren dicht, op de meeste plekken moest je lijnen volgen die je door de ruimte leidden en als je naar buiten wilde moest je overal en altijd een mondkapje op hebben. Het was een kort mailtje met de vraag of ik wilde meedoen met een nieuwe beweging van dichters die zich zorgen maakten om het klimaat: de Klimaatdichters werden geboren in de ongerijmde zomermaanden van 2020.
Ik was al een tijdje op zoek hoe ik bij kon dragen aan de strijd tegen klimaatverandering; ik had meegelopen in klimaatmarsen, stemde groen, was verbonden aan een aantal goede doelen, at biologisch en zoveel mogelijk van de korte keten. Maar toch, ik bracht zelf niets in, het waren ofwel consumentistische overwegingen of keuzes die ik als burger maakte. Ik had het gevoel dat ik in het gat dat gaapt tussen beleid en ervaring niets omhanden had. Hetgene waar ik dagelijks mee bezig was, woorden wegen en de verbeelding openen, had hier nog niets mee te maken. Ik besloot dus direct mee te doen.