Framing is in de eerste plaats een strijd om wat het probleem nou eigenlijk is. Zie jij dit ook in het debat over de wooncrisis? 

“Jazeker. Het feit dat we het over een wooncrisis hebben, is al een teken aan de wand. Vóór 2019 was het nog geen onderdeel van het debat, tot SP-Kamerlid Sandra Beckerman de term introduceerde in de Tweede Kamer. Daarvoor ging het vooral over een woningtekort. Die verschuiving van woningtekort naar wooncrisis impliceert dat de probleemstelling is veranderd. Wat mij aanspreekt aan de term wooncrisis, is dat deze erkent dat de huidige situatie een veelheid aan woonproblemen kent. Het gaat om het tekort aan woningen – dat is er zeker onderdeel van – maar ook om betaalbaarheid, om de gigantische onbalans in de machtsverhouding tussen huurder en verhuurder en natuurlijk om dakloosheid. 

Tegelijkertijd sluit de term aan op de dagelijkse realiteit van zoveel mensen die te duur, onzeker of ongeschikt wonen. Een belangrijke openstaande vraag blijft wel: wie wordt de eigenaar van de wooncrisis? Wie bepaalt wat die crisis inhoudt? Je ziet nu dat de term ‘wooncrisis’ aan de ene kant ruimte geeft aan links-progressieve antwoorden. Die geven de agenda van liberalisering en vermarkting de schuld en wijzen op het feit dat de overheid die markt gigantisch heeft aangejaagd terwijl de betaalbare verhuur is afgeknepen.

Tegelijkertijd biedt de term wooncrisis ook een kans voor anti-immigratiesentiment. Momenteel worden statushouders nadrukkelijk als zondebok aangewezen. En als het niet door statushouders komt, dan is het andere rechtse frame dat het komt door te strenge regels. Bijvoorbeeld milieunormen, duurzaamheidseisen of andere of andere regelgeving. Crisis biedt als concept dus mogelijkheden voor een meer links-progressieve framing maar ook voor een rechts-radicale framing. Deze frames geven heel verschillende analyses van het probleem en komen daarom ook met heel verschillende oplossingen.”

Profielfoto van Cody Hochstenbach
Cody Hochstenbach

Vind je dat linkse partijen zich ideologisch scherp genoeg positioneren in deze strijd? 

“Het is wel een stuk scherper geworden de afgelopen jaren. Je zou voor de grap de verkiezingsprogramma's van GroenLinks en Partij van de Arbeid van een aantal jaar geleden moeten nalezen. Daar zie je nog een totaal gebrek aan urgentie als het over wonen gaat. Dat is echt zienderogen veranderd. Er is nu wel een risico dat alle politieke partijen dezelfde woorden gaan gebruiken, bijvoorbeeld dat wonen een grondrecht is en geen handelswaar. Dat haalt de angel uit het debat. Want ook de VVD roept dat inmiddels te pas en te onpas. 

GroenLinks en PvdA mogen als links-progressieve partijen een stapje ambitieuzer zijn in het geluid dat ze uitdragen en vooral in de oplossingen die zij bepleiten. De huidige plannen zijn te vaak een correctie op het huidige woonbeleid in plaats van een écht alternatieve visie. Er wordt bijvoorbeeld wel gepleit voor het bouwen van meer sociale huurwoningen en wat minder koopwoningen, maar er wordt geen verhaal uitgedragen dat we moeten stoppen met het bevoordelen van de koopwoning ten opzichte van de huurwoning. Het is nog geen visie waarin huren wordt neergezet als een volwaardig alternatief voor kopen.”

Want in die scheve verhouding tussen huren en kopen zit juist de belangrijkste oorzaak van de wooncrisis. 

“Ja, de koopwoning is nog steeds een heilig huisje. Hugo de Jonge heeft als woonminister verschillende goede maatregelen genomen, zoals het aan banden leggen van de huurprijzen, het afschaffen van de tijdelijke huurcontracten en het schrappen van de verhuurderheffing. Maar aan de enorm bevoordeelde positie van de woningbezitter is niks gedaan. De hypotheekrenteaftrek blijft ongemoeid en de overwaarde op de koopwoning is nagenoeg onbelast. Ook in het ideologische verhaal zie ik nog te weinig verandering. Het beeld is nog steeds dat wie een woning koopt een verantwoordelijke, trotse burger is. De huurder hobbelt er maar een beetje als een zielenpoot achteraan.”

Vroeger, in de hoogtijdagen van de sociale huisvesting, werd er vanuit links een totaal ander verhaal verteld over sociale huur. 

“Tot eind jaren tachtig was het idee dat de sociale huursector een brede voorziening was, ook voor de middeninkomens. Van oudere collega’s hoor ik dat zij nog naar een sociale huurwoning verhuisden nadat zij hun proefschrift hadden afgerond. Het was een hele normale plek om een woning te vinden. Het hele idee van de ‘scheefhuurder’, het idee dat je asociaal bent als je iets meer verdient dan de sociale huurgrens, is pas in 1989 ontstaan.

Destijds bestond het hele concept van de afgescheiden sociale huursector niet eens. Er waren geen inkomensgrenzen, laat staan het idee dat de sociale huursector een voorziening voor arme mensen was. Juist omdat een groot deel van de bevolking er terecht kon, had de sociale huursector veel maatschappelijke steun. Dat is nu veel minder. Mensen denken al snel: ‘Ik heb een middeninkomen en ik heb geen twaalf jaar wachttijd opgebouwd, de sociale huur is niet voor bij bedoeld.’ Dit ondermijnt de maatschappelijke steun voor de hele sector.”

“ Er is geen enkele partij die écht uitdraagt dat we sociale huurwoningen weer voor iedereen beschikbaar moeten maken ”

Toch hoor ik nog geen enkele partij zeggen dat we terug moeten naar die oude situatie, waarbij de corporaties voor ons allemaal woningen bouwden. 

“Hugo de Jonge zei wel dat we de volkshuisvesting in ere gingen herstellen, maar vervolgens ging het vooral over de sociale huursector zoals die nu is: huurwoningen voor mensen met een laag inkomen. Er is geen enkele partij die écht uitdraagt dat we sociale huurwoningen weer voor iedereen beschikbaar moeten maken.”

Moet een links frame ook niet meer nadruk leggen op het creëren van fijne buurten en een gezellige leefomgeving in plaats van alleen maar de hoeveelheid woningen? 

“Dat denk ik wel. We moeten natuurlijk veel woningen bouwen, maar daarnaast moet het veel meer gaan over het bouwen van fijne woonomgevingen. Woningen moeten betaalbaar zijn, maar ook veilig, passend en duurzaam. Toen de volkshuisvesting honderd jaar geleden op gang kwam, was de houding helemaal niet om snel heel veel goedkope woningen te bouwen. 

Er werd een inspirerend verhaal verteld: we gaan eindelijk wooncomfort bieden aan de lagere middenklasse en de arbeiders. We gaan ze voor het eerst een eigen badkamer geven, we gaan ze aansluiten op elektriciteit en we gaan hun woonoppervlak uitbreiden. Dit was een positief verhaal, waarbij bewust niet werd ingezet op zo sober en zo goedkoop mogelijk. Het doel was echt een kwaliteitsslag. Fijne buurten waar je alles om de hoek hebt. Alle voorzieningen dichtbij en vaak ook nog met groen.”

Naast de strijd om de probleemstelling bevat een goed frame nog een ander element: het aanwijzen van een schuldige. Wie zie jij als de belangrijkste veroorzaker van de wooncrisis? 

“De wooncrisis is het gevolg van decennialange, doelbewuste politiek. Deze valt niet te reduceren tot één persoon, kabinet, regeerperiode of politieke partij. Het is een langdurig ideologisch project geweest, vanaf eind jaren tachtig tot nu, waaraan een veelheid aan politieke partijen heeft meegewerkt op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Maar als ik de hoofdschuldige moet aanwijzen, dan is het de politiek. 

Ik wil er wel voor waken om een soort van valse tegenstelling te creëren tussen overheid versus markt, want het ging hand in hand. Het was de overheid die de markt aanjoeg. Dat is ook de kern van het neoliberalisme: geen afwezige overheid maar een actieve overheid die de markt een duwtje in de rug geeft. Dit zie je nog steeds in de negen miljard per jaar belastingkorting voor huizenbezitters via de hypotheekrenteaftrek en in de stimulering van hypotheekschulden. Daarin is Nederland echt uitzonderlijk, terwijl het vooral zorgt voor hogere huizenprijzen."

Het is dus echt een systemische crisis. Moeten linkse partijen zich dan wel richten op huisjesmelkers of de commerciële projectontwikkelaars en beleggers? Zij worden stinkend rijk van de crisis, maar zijn er niet de oorzaak van. 

“Daar twijfel ik zelf wel eens over. Laat ik vooropstellen dat huisjesmelkers gewoon dankbare schurken zijn. Tegelijkertijd denk ik dat dit soort beleggers vooral een symptoom vormen van de wooncrisis. Ze profiteren van een probleem dat ze niet zelf hebben veroorzaakt. De kern van het probleem zit meer in het samenspel tussen politiek en grote marktbelangen, zoals het stimuleren van koopwoningen en institutionele beleggers. Wat mij opvalt aan die institutionele beleggers is hoe goed zij hun lobby op orde hebben.”

Zijn dit Nederlandse pensioenfondsen of ook de grote buitenlandse vermogensfondsen? 

“Het zijn vooral Nederlandse partijen. Ze zijn verenigd in de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, daar zitten clubs als Vesteda en Bouwinvest bij. Die groepen hebben hun lobby goed op orde. Dat merk je bijvoorbeeld met de Wet betaalbare huur. Er zijn verschillende uitzonderingen opgenomen in die wet voor nieuwbouwwoningen, wat precies de woningen zijn waar deze beleggers hun geld in steken. De Wet betaalbare huur betekent dus relatief weinig voor hun rendementen. Ze hebben dit goed voor zichzelf geregeld, zonder daar veel ruchtbaarheid aan te geven. En dat is wel een verschil met de kleine particulieren, de huisjesmelkers. Die reageren juist de hele tijd verontwaardigd in de media.”

“ Het is gewoon veel makkelijker om naar beneden te trappen dan naar boven ”

Rechtse partijen als de PVV en NSC maken de wooncrisis vooral tot een migratiethema en geven vluchtelingen de schuld. Hoe moet links daar volgens jou mee omgaan? 

“Dat frame weerspreken is heel moeilijk. Ik heb zo vaak geprobeerd om uit te leggen dat je de wooncrisis niet kan reduceren tot de statushouder, maar dit frame blijft terugkeren. Het is gewoon veel makkelijker om naar beneden te trappen dan naar boven. 

De Franse socioloog Didier Eribon heeft het over het opnieuw schetsen van een wij-zij-tegenstelling. Nu is de tegenstelling ‘wij het volk’, versus ‘zij die van buiten komen’ de migranten, de statushouders. De tegenstelling die wij meer moeten maken loopt langs klassenlijnen. Dan is het ‘wij degenen die gebukt gaan onder het kapitaal’ en ‘zij diegenen die hun kapitaal kunnen inzetten om over onze rug rijk te worden’. De migrant is in die strijd meer een bondgenoot. Hij is ook een slachtoffer van de wooncrisis. Maar hoe je dit beeld laat landen...? 

Onze bachelorstudenten geografie deden jarenlang onderzoek naar de houding van buurtbewoners ten opzichte van asielzoekerscentra. Daaruit blijkt doorgaans dat mensen een stuk positiever of beter gezegd onverschilliger werden ten opzichte van asielzoekerscentra nadat het centrum was gebouwd. Misschien geldt zoiets ook voor wonen. 

Een van de trends in de sociale woningbouw is dat we de goedkoopste woningen aan de meest gemarginaliseerde groepen zijn gaan verhuren omwille van betaalbaarheid. Dat heeft de betaalbaarheid ook verbeterd, maar het nadeel is dat die goedkope corporatiewoningen in één buurt staan. Dus we krijgen steeds meer buurten waar statushouders en mensen met allerlei problemen geconcentreerd wonen. Daardoor wordt het contact met andere groepen nóg minder. Het blijven anonieme mensen die je makkelijk de schuld kan geven in plaats van je aardige buurman die eten komt brengen op je verjaardag.”

“ Ik vind het exemplarisch dat we tot op de euro precies de huizenprijs weten maar niet hoeveel dakloze mensen er zijn ”

In je boek noem je de wooncrisis ook een onzichtbaarheidscrisis. Kun je dat uitleggen? 

“Dakloosheid is wat mij betreft de meest schrijnende uitwas van de wooncrisis. Maar het is slechts de top van de piramide. Eronder heb je allerlei andere vormen van lijden door de crisis. We zien misschien wel de verkoper van de daklozenkrant bij de supermarkt, maar laten het niet tot ons doordringen wat dit eigenlijk betekent. Nederland is er heel goed in om dakloze mensen weg te moffelen. Ik denk dat het heel belangrijk is om de geleefde ervaringen van mensen met de wooncrisis een groter podium te geven en meer centraal te stellen. Ik vind het zelf exemplarisch dat we tot op de euro precies de gemiddelde huizenprijs weten, maar niet hoeveel dakloze mensen er zijn.”

Het gaat er dus om de rol van de middenklasse te benadrukken. 

“Ik denk dat ongelijkheid een heel belangrijk punt is. Iedereen vindt het bizar als je laat zien dat de doorsnee huizenbezitter in Nederland negentig keer zoveel vermogen heeft als de doorsnee huurder. De mate van ongelijkheid staat niet op het netvlies. Hetzelfde geldt voor het aantal daklozen. Als je vertelt dat dit ergens rond de honderdduizend ligt, is men verontwaardigd. We schatten ongelijkheden steevast kleiner dan ze werkelijk zijn. Die ongelijkheid moet dus onderdeel zijn van het frame. Dit is ook het pleidooi van de socioloog Matthew Desmond: we moeten armoede relationeel bekijken. Het is een product van exploitatie, onlosmakelijk verbonden met rijkdom. Als we het echt willen oplossen, dan moeten we dus ook de onverdiende rijkdom aan de kaak stellen.”

In je boek spreek je heel bewust over gemarginaliseerde mensen en niet over kwetsbare mensen. 

“Dat hangt hiermee samen. Vaak zijn het helemaal geen kwetsbare mensen. Ze zijn juist erg weerbaar. Maar als je een heel systeem tegen je hebt, maakt het niet uit hoe weerbaar je bent. Je gaat eraan onderdoor.”